In het artikel van vandaag gaan we ons verdiepen in de fascinerende wereld van De aanbidding door de wijzen in de sneeuw. Van de oorsprong tot de impact ervan op de hedendaagse samenleving, we zullen alle aspecten onderzoeken die verband houden met De aanbidding door de wijzen in de sneeuw. We zullen ons verdiepen in de geschiedenis ervan, de belangrijkste kenmerken ervan analyseren en de relevantie ervan vandaag onderzoeken. De aanbidding door de wijzen in de sneeuw is al tientallen jaren het onderwerp van belangstelling en debat, en het is tijd om ons te verdiepen in de betekenis en betekenis ervan. Maak je klaar voor een fascinerende reis door De aanbidding door de wijzen in de sneeuw en ontdek alles wat dit thema te bieden heeft!
De aanbidding door de wijzen in de sneeuw | ||||
---|---|---|---|---|
Kunstenaar | Pieter Bruegel de Oude | |||
Jaar | 1563 | |||
Techniek | Olieverf op eik | |||
Afmetingen | 121,5 × 168 cm | |||
Museum | Sammlung Oskar Reinhart 'Am Römerholz' | |||
Locatie | Winterthur | |||
RKD-gegevens | ||||
|
De aanbidding door de wijzen in de sneeuw is een schilderij van Pieter Bruegel de Oude uit 1563. Het kleine paneel, een van zijn vijf wintertaferelen, is te zien in het museum Sammlung Oskar Reinhart 'Am Römerholz' in de Zwitserse stad Winterthur. Het behoort tot Bruegels meest innovatieve werk, onder meer omdat het afbeelden van neerdwarrelende sneeuw een primeur was in de Europese kunst. De signatuur · M · D · LXIII / BRVEGEL is enigszins afgesleten.
We zien de aanbidding der wijzen zoals vermeld in Matteüs 2:1-12 en aangevuld in de 16e-eeuwse geest met tal van associaties. Uit het oosten zijn drie wijzen gekomen om het pasgeboren Jezuskind te eren met geschenken. Door een poort beweegt hun gevolg zich naar de gammele stal linksonder waar Maria is bevallen. De dienaren en soldaten voeren hoog bepakte muildieren mee. Allen zijn ze besneeuwd. Twee koningen zijn knielend afgebeeld, achter hen staat de derde, Balthasar, met zijn geschenk. Met een moederlijke glimlach toont Maria het kind op haar schoot. Jozef gaat haast op in de muur waartegen hij zit.
Doordat de kribbe ontroerend discreet is weggestopt, wordt het dagelijks leven in het winterse Brabantse dorp bijna het hoofdonderwerp. Bruegel is op weg naar het zelfstandige genrestuk. Het is begin januari, de bomen zijn kaal en de rivier is volledig bevroren. Vanop de brug test een man de stevigheid van het ijs met een balk. Anderen zijn bezig met een gevelde boom. Op de oever roept een moeder naar haar kleuter op een prikslee, want het wak is vlakbij. Uit dat wak wordt water gehaald door mannen met emmers. Het vervallen kasteel rechts, met de dubbele boogramen, is wat groot uitgevallen voor een dorp. Het symboliseert het heidendom of het Oude Verbond dat plaats ruimt voor iets nieuws.[1] Onder een schuin afdak dat tegen het kasteel is gebouwd, verwarmt iemand zich aan het vuur. Een ander groepje verdringt zich aan een vuur naast de stal.
Dit is de tweede van de drie Aanbiddingen die van Bruegel bewaard zijn. Rond 1556 had hij het thema voor het eerst behandeld in de Brusselse Aanbidding, een van zijn weinige overgebleven werken op doek. De centrale groep van die compositie nam hij in 1564 in aangepaste vorm over van de Londense Aanbidding, de enige op groot formaat. Tussendoor schilderde hij dus nog een geheel andere compositie. Winterthur is de enige versie waar het sneeuwt. De fascinatie van Bruegel voor sneeuw wordt in verband gebracht met de strenge winters die de Kleine IJstijd in die periode veroorzaakte.
Het religieuze tafereel is verbannen naar een uithoek van het schilderij, waarmee Bruegel bijdroeg aan de secularisering van de schilderkunst. Toch is er geen sprake van onverschilligheid of spot tegenover het goddelijke. Zoals op de Volkstelling te Bethlehem beseft het verkleumde volk simpelweg niet welke gunst zich in zijn midden afspeelt.
Het schilderij is gemaakt met de losse penseeltoets die Bruegel zich vooral op kleiner formaat permitteerde. Met zuinige stroken zette hij gestalten neer, schetsmatig maar in houding expressief en in volume geloofwaardig. Het textuurverschil tussen de ongerepte en de belopen sneeuw is feilloos getroffen. Maar het meest nog is de betoverende dans van de sneeuwvlokken bewonderd. In de woorden van Marijnissen: "Schilders die het ooit probeerden weten best dat ze geen sneeuw schilderden maar hun schilderij met witte vlekken verknoeiden". Wat Bruegel deed was ongezien: met losse hand bedekte hij het afgewerkte paneel onder sneeuwvlokken die in hun frisse directheid ook verschillende eeuwen later hun plaats zouden hebben. Voor hem was er enkel de striemsneeuw op een 14e-eeuwse muurschildering van Ambrogio Lorenzetti, de gelijkmatige stipjes van Masolino da Panicale en wat symbolische vlokken op een miniatuur.[2]
De besneeuwde plank die tegen het kasteel leunt en de balk waarmee iemand het ijs beproeft, vormen een rechte hoek die de compositie ritme geeft. De hoofdstructuur is de donkere diagonaal van de mensenoptocht, in evenwicht gebracht door de verticaliteit van de bomen.
Het werk moet tijdgenoten enorm hebben aangesproken. Er zijn 36 replieken van gerepertorieerd, waarvan een 25 uit het atelier van Pieter Bruegel de Jonge. Na Winterlandschap met vogelknip was het daarmee zijn populairste werk. Verbazend is dat de meeste replieken de vallende sneeuwvlokken weglaten, mogelijk omdat ze gemaakt zijn naar werktekeningen waarop dit niet voorkwam. Fraaie kopieën zijn te vinden in het Old Masters Museum van Brussel, het KMSKA te Antwerpen, het Rijksmuseum Amsterdam, de Russische Kunstacademie van Sint-Petersburg, de Nationale Galerij van Praag en het Museo Correr in Venetië.
De eerste documentatie over het werk vinden we in 1696 in de nalatenschap van de Duits-Franse kunstverzamelaar Eberhard Jabach. Via graaf Johann Moritz von Saurma en de Berlijnse kunsthandel van Paul Cassirer kwam het in 1930 in het bezit van Oskar Reinhart.