Dit artikel gaat in op het onderwerp De kindermoord te Bethlehem, dat de afgelopen jaren grote belangstelling heeft gewekt in de academische en wetenschappelijke gemeenschap. De kindermoord te Bethlehem is een onderwerp dat veel wordt besproken in de wetenschappelijke literatuur en dat de belangstelling heeft gewekt van onderzoekers uit verschillende disciplines. In dit artikel worden verschillende perspectieven en benaderingen met betrekking tot De kindermoord te Bethlehem geanalyseerd, met als doel een alomvattende en bijgewerkte visie op dit onderwerp te bieden. Daarnaast zullen de praktische en theoretische implicaties van De kindermoord te Bethlehem worden onderzocht, evenals mogelijke wegen voor toekomstig onderzoek op dit gebied.
De kindermoord te Bethlehem | ||||
---|---|---|---|---|
Kunstenaar | Pieter Bruegel de Oudere | |||
Jaar | ca. 1564-1567 | |||
Techniek | olie op eikenhout | |||
Afmetingen | 109,2 × 158,1 cm | |||
Museum | Windsor Castle | |||
Locatie | Windsor | |||
RKD-gegevens | ||||
|
De kindermoord te Bethlehem is een paneel geschilderd door Pieter Bruegel de Oudere omstreeks 1566. Rechtsonder zijn restanten van de signatuur BRVEGEL merkbaar. Het werk, eigendom van de Royal Collection, is te zien in Windsor Castle. Begin 17e eeuw hebben overschilderingen het onderwerp afgezwakt tot een dorpsplundering, waardoor het originele thema niet meer als zodanig herkenbaar is en vooral een bruegeliaans wintertafereel overblijft. Dankzij de vele, soms uitstekende replieken van Pieter Bruegel de Jonge is het oorspronkelijke uitzicht toch bekend.
Het door Bruegel afgeleverde paneel toonde een episode die enkel bij de evangelist Matteüs is beschreven. Koning Herodes de Grote verneemt van de Wijzen uit het Oosten dat te Bethlehem een koning der Joden is geboren, de Christus. Hij stuurde de Wijzen op onderzoek, maar ze kwamen niet terug. Daarop beval Herodes de kindermoord van Bethlehem (Mt, 2:16):
In het kerstverhaal wordt Jezus niet getroffen door de slachtpartij, omdat zijn ouders hem in veiligheid hebben gebracht door de Vlucht naar Egypte (ook door Bruegel geschilderd). Uiteraard zal de schilder kennis hebben gehad van de middeleeuwse bronnen die de ene bijbelse zin over de kindermoord uitwerkten in levendig detail, zoals de Legenda aurea van Jacobus de Voragine.
Bruegel brengt de actie over naar een Brabants dorp onder een blauwe winterlucht, bedekt door sneeuw (de Onschuldige Kinderen worden gevierd op 28 december). Dit Brabantse Bethlehem wordt overvallen door de arm der wet: gerechtsdienaars in rode mantels belagen de dorpelingen te paard. Het vuile werk laten ze opknappen door soldaten. Een Duitse landsknecht, herkenbaar aan zijn extravagante huurlingenkleding, stampt een deur in. Zijn collega's dragen gestreepte hozen. Overal zien we het trekken, heffen en steken van zwaarden en speren. Centraal achteraan staat roerloos een groep geharnaste ruiters, op hun vaandel het wapen van Jeruzalem. Deze benden van ordonnantie, in dienst van de hoogste Nederlandse aristocratie, staan rond hun aanvoerder geschaard. Verderop wordt een heraut te paard, met elegante pluimen op zijn hoed en de dubbelkoppige adelaar op zijn tabbaard, aangeklampt door wanhopig smekende boeren. Rechts van hem klimt men al door het venster van het etablissement Dit is inde ster, klaarblijkelijk de herberg waar Jezus is geboren maar zich niet langer bevindt.
De slachtpartij is weergegeven in losse tafereeltjes. Centraal vóór de ruitergroep is men bijeenliggende peuters en ingebakerde baby's met speren aan het doorsteken om zich van hun dood te verzekeren. Uitzinnige moeders wringen en wenden zich af, terwijl een van hen met een soldaat worstelt om haar kind. Een ander zit op de grond met een dood kind op de schoot. Links van haar houden dorpelingen een vader in bedwang die een lansknecht wil aanvallen. Een ouderpaar vraagt een soldaat hun onwillige dochter te nemen in plaats van hun baby zoon. Een groep vrouwen wordt een huis links ingedreven. Bij de ruiters vooraan zit een man op zijn knieën, terwijl een ander zijn zwaard trekt. Zijn vrouw probeert hem te stoppen. Aan de herberg rechts wijst een man met zijn commandostaf naar een deur die moet worden ingebeukt. Iemand brengt een stormram aan, een ander gebruikt al zijn voet en hellebaard om binnen te geraken. Zijn gebonk heeft een ijspegel losgemaakt die op zijn gezicht dreigt te vallen. In de achtergrond urineert een ordonnantielid tegen de muur. Hij merkt niet dat achter hem een man met een baby wegsluipt, maar de bereden wachtpost op de brug laat weinig hoop.
Van al dat gemoord is niets meer te bespeuren. De kinderen zijn weggeschilderd op een manier die slechts potsierlijk kan worden genoemd. Een bebloed babylijk in de sneeuw is een assortiment hammen en kazen geworden. De soldaat met het smekende koppel heeft nu een gans in de hand. De in bedwang gehouden vader weert zich voor een onbestemde bundel op de grond. Een toegebonden pakket is ook wat de rouwende vrouw op de schoot heeft. De soldaten poken hun lansen niet meer in een groep kinderlijken, maar in een kalkoen, ander gevogelte en een zwijntje. Elders beschermt een moeder niet langer haar kind tegen een soldaat die zijn zwaard trekt, maar een kalf. Een andere bedreigde peuter is veranderd in een drankkruik. Boven de huizen werden vlammen geschilderd om de transformatie tot dorpsplundering compleet te maken.
De ingreep moet gebeurd zijn in de twee decennia vóór 1621. Uit dat jaar is er een inventaris van de keizerlijke collectie in Praag waarin de Kindermoord beschreven staat als eine dorfblinderung vom alten Prügl. Toen Karel van Mander in 1603-1604 zijn Schilder-Boeck schreef, was het nog gewoon een Kinderdoodingh. Hij zag het originele werk hoogstens enkele jaren voordien met eigen ogen in Praag. Vermoedelijk gaf keizer Rudolf II de opdracht voor de omvorming, maar het kan ook een opvolger zijn geweest.
Reeds in de 19e eeuw zag Henri Hymans in de aanvoerder met de tweepuntige baard een portret van Alva. Velen zijn hem gevolgd in de visie dat de Kindermoord een aanklacht was tegen de Spaanse wreedheden in de Nederlanden, zoals ze ook in de Volkstelling een kritiek op het belastingregime lazen. Het debat hangt samen met dat over de datering van het schilderij, want pas in augustus 1567 kwam Alva met zijn tercios in Brussel aan. Ook de vraag naar het motief van de keizerlijke ingreep is in het geding. Voorstanders van een machtskritische Bruegel zien er censuur in en wijzen erop dat meerdere associaties met het Huis Habsburg zijn verwijderd: niet alleen de Alvafiguur (verborgen onder een harnas), maar ook de dubbelkoppige adelaar op de kledij van de heraut (symbool van Rome én van de Habsburgers) en de Jeruzalemkruisen op het vaandel (Filips II van Spanje voerde de titel koning van Jeruzalem). De commandostaf in het Habsburgse zwart-geel bleef wel behouden. Tegenstanders vinden de repressieaanklacht te romantisch en wijzen erop dat er in Alva's tijd geen ruimte was voor dergelijke kritiek, net vanwege het risico op keiharde bestraffing. Ze benadrukken voorts dat eigentijdse soldaten al sinds Joachim Patinir aanwezig waren op Kindermoorden, zonder dat daar enige boodschap achter wordt gezocht. Tijdens de Contrareformatie kreeg Pieter de Jonge ook geen enkele tegenwind om op grote schaal replieken te verspreiden in gezagsgetrouwe kringen. De tegenstanders menen dat de aanpassingen louter tot doel hadden het religieuze thema te wijzigen of dat ze te verklaren vallen door teerhartigheid van de keizer ten aanzien van al dat bloed. Een ander mogelijk motief is dat het schilderij misschien bij de creatie niet controversieel was, maar dat door het latere godsdienstgeweld geworden is, daar men het toch een beetje ongemakkelijk profetisch begon te vinden. Onder Bruegelspecialisten is de "onromantische" zienswijze dominant geworden, maar Allart en co zagen in 2013 toch redenen om het debat te heropenen. Ze steunden zich op Campbell, die de herberg op het schilderij in verband bracht met de Spaanse factor Gerónimo de Curiel.[1] Deze gehate agent van Filips II bezat een huis De Sterre van Bethleem in Kipdorp bij Antwerpen. Er zijn aanwijzingen dat in dat huis ook op een heel vroege datum de Volkstelling hing, wat van de Spanjaard misschien zelfs de opdrachtgever ervan zou maken. De implicaties van dit alles zijn nog niet uitgekristaliseerd.
De opdrachtgever is niet bekend, maar het spoor naar Curiel wordt onderzocht. Landvoogd Ernst van Oostenrijk, die in de paar jaar van zijn bewind veel Bruegels verzamelde, verwierf ook de Kindermoord en liet hem bij zijn voortijdige dood in 1595 na aan keizer Rudolf II. Men vermoedt dat die het schilderij rond 1600 in zijn keizerlijke galerij in Praag onderbracht. Daar werd het aan het einde van de Dertigjarige Oorlog in 1648 geplunderd door Zweedse troepen. Koningin Christina I van Zweden nam het werk in 1654 mee op haar vlucht uit het land, die haar naar de Spaanse Nederlanden bracht. Ze deed het kort na haar aankomst van de hand aan William Frizell, een Engelse kunsthandelaar in Breda, die het in 1660 doorverkocht aan een andere katholieke banneling, koning Karel II van Engeland. Het maakte deel uit van een pakket van 72 en werd toen beschreven als een dorpsplundering ("a Villadge w.th souldiery Landskip & ca of Olde Brughell, of his best manner"). Sindsdien heeft het schilderij in verschillende Engelse paleizen gehangen, waaronder Whitehall en Hampton Court. In 2017 is het overgebracht naar Windsor Castle (King's Dressing Room).
De Kindermoord onderging verschillende restauraties. In 1941-1942 werden de vlammen verwijderd, maar aan de andere overschilderingen werd niet geraakt. Ook bij een grondige conservatie in 1988 werd de 17e-eeuwse ingreep niet teruggedraaid. Men beoordeelde haar als historisch betekenisvol en onderdeel van de historiek van het werk.
Over de toestand van het paneel valt op te merken dat het links en rechts lichtjes is bekort. Uit de replieken kunnen de afgezaagde strookjes worden gereconstrueerd.
Veertien kopieën van de Kindermoord uit het atelier van Pieter Brueghel de Jonge zijn gerepertorieerd. Voor het repliceren beschikte de jonge Brueghel over schetsen en kartons die zorgvuldig in de familie werden bewaard. Door gaatjes in het karton sloeg hij houtskoolstof op een paneel, waarna hij de zwarte stippen verbond tot de ondertekening. Deze methode leidde onvermijdelijk tot kleine afwijkingen in gelaatsuitdrukkingen en coloriet. Omdat dergelijke afwijkingen voor de Kindermoord vrijwel ontbreken, neemt men aan dat Brueghel in de gelegenheid moet zijn geweest om het origineel van zijn vader te bestuderen. Zijn vroegst gedateerde kopie draagt het jaartal 1593, hetgeen strookt met wat geweten is over de herkomst. Waarschijnlijk bevond het zich tot de verwerving door landvoogd Ernst in de omgeving van Antwerpen, waar Pieter de Jonge werkte.
De kwaliteit van diens replieken was afgestemd op het budget van de opdrachtgever. Drie versies springen er zodanig uit dat ze voor het origineel zijn gehouden (Sibiu, Wenen en een privécollectie). Het verminkte Engelse paneel is in 1955 als het werkelijke origineel herkend door Fritz Grossmann.[2] Verder onderzoek heeft dat alleen maar bevestigd.
In zijn Schilder-Boeck schrijft Karel van Mander op twee plaatsen over de Kindermoord. Eerst brengt hij het ter sprake in het leerdicht Den Grondt der Edel vry Schilder-const in het deel over emoties.[3] Behalve de foutloze techniek, bespreekt hij de gemoedsaandoeningen van de lijkbleke, haast flauwvallende moeder en van de heraut, die medelijden toont met de smekende familie maar toch het onverbiddelijke plakkaat afroept:
In het biografische deel Het Leven der Doorluchtighe Nederlandtsche, en Hooghduytsche Schilders komt Van Mander terug op het schilderij:[4]
In de rand annoteerde hij (correct) dat het werk zich bij keizer Rudolf II bevond, bij wie hij het in de beginjaren van de 17e eeuw moet hebben gezien. Zeker één en vermoedelijk twee motieven nam Van Mander over in zijn eigen Kindermoord (1600), die hij in een klassiek decor plaatste. Bruegels invloed op Marten van Cleve en Lucas van Valkenborch was nog directer. Zij schilderden in de 16e eeuw winterse kindermoorden naar zijn voorbeeld.