Tegenwoordig is Dodenmars (Tweede Wereldoorlog) een onderwerp van algemeen belang geworden dat de aandacht van een breed publiek heeft getrokken. De relevantie van Dodenmars (Tweede Wereldoorlog) heeft een debat voortgebracht dat zich uitstrekt van politieke en sociale domeinen tot alledaagse gesprekken. Decennia lang is Dodenmars (Tweede Wereldoorlog) het onderwerp geweest van studie en onderzoek op verschillende kennisgebieden, wat aanleiding heeft gegeven tot een enorme hoeveelheid verzamelde kennis over het belang en de impact ervan op de moderne samenleving. In dit artikel zullen we de verschillende facetten van Dodenmars (Tweede Wereldoorlog) onderzoeken en de invloed ervan op ons dagelijks leven, waarbij we de evolutie ervan in de loop van de tijd en de toekomstige implicaties ervan analyseren.
Een dodenmars is een deportatie, geheel of deels te voet, onder levensbedreigende omstandigheden. De stoet wordt begeleid door bewakers die de gevangenen opjagen en treuzelaars en achterblijvers doden. Ook de slechte omstandigheden eisen vaak, naast het geweld door de bewakers, veel slachtoffers.
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog dwongen terugtrekkende Duitsers diverse keren gevangenen van concentratiekampen, veelal Joden, tot een dodenmars. Deze vonden plaats tussen herfst 1944 en april 1945. De nazi's wilden de sporen van de concentratiekampen uitwissen en besloten de nog levende gevangenen uit de kampen te halen. Door de miserabele omstandigheden en het gewelddadige optreden van bewakers kwam ongeveer een kwart miljoen mensen om het leven.[1] Deze dodenmarsen zijn het bekendst maar niet de enigen. Een bekende dodenmars georganiseerd door de Japanners was de Dodenmars van Bataan, en een bekende dodenmars buiten de Tweede Wereldoorlog was de Trail of Tears.
Voorbeelden van deportaties die als dodenmarsen kunnen worden gezien zijn:
Eind 1944 werd nazi-Duitsland steeds verder ingesloten door de geallieerden. Vanuit het oosten rukte de Sovjet-Unie sterk op en in het westen onder meer de Amerikanen, Britten en Canadezen. Hierdoor kwamen de geallieerden steeds dichter bij de concentratiekampen. De Schutzstaffel (SS) wilde de sporen van deze kampen en de Holocaust laten verdwijnen.[2] Om de gevangenen uit deze kampen weg te krijgen, bedacht de SS de dodenmarsen. Voordat er sprake was van dodenmarsen werden al duizenden gevangenen doodgeschoten, vergast, kregen een dodelijke injectie toegediend of kwamen om door honger.
In de beginperiode werden de gevangenen verplaatst naar andere kampen binnen nazi-Duitsland. Ze moesten hiervoor vaak al tientallen kilometers lopen naar een treinstation, waarna ze dagenlang zonder drinken en voedsel werden getransporteerd in goederenwagons of open kolenwagons. De gevangenen waren meestal al verzwakt door de ondervoeding en harde arbeid in de kampen. Bovendien was het winter. Bij aankomst moest soms nog een stuk worden gelopen naar een kamp. Zieke of uitgeputte gevangenen bezweken vaak tijdens de mars en werden veelal geëxecuteerd. Dit geschiedde meestal door middel van een dodelijk schot, maar sommige gevangenen werden door de bewakers doodgeslagen. Wanneer men een dorp of stad passeerde reageerde in sommige gevallen de bevolking de frustraties over de oorlogsnederlaag af op de voorbijlopende gevangenen. Later in de oorlog werden dodenmarsen georganiseerd naar de Oostzee, waar de gevangenen de zee in gejaagd werden en vervolgens werden doodgeschoten.[3] Tot het laatste moment van de oorlog vonden dodenmarsen plaats, zelfs na de zelfmoord van Hitler onder de Flensburgregering. In april 1945 werd een grote groep concentratiegevangenen naar schepen op de Oostzee gedeporteerd, waar ze op 3 mei 1945 door de Britten werden gebombardeerd. Overlevenden die naar de wal zwommen, werden door SS'ers doodgeschoten. Ca. 7.000 personen kwamen hierbij om het leven.
In Centraal-Duitsland gelegen kampen, zoals Bergen-Belsen, werden hierdoor steeds voller. Dit had tot gevolg dat de hygiëne en voedselsituatie, die toch al te wensen overlieten, in rap tempo verslechterden. Dezelfde hoeveelheid ruimte, bedden, sanitair en voedsel moest ineens gedeeld worden door dertig keer zoveel gevangenen. Ziekten, zoals tyfus, braken uit, en in de eerste maanden van 1945 schoot het sterftecijfer in deze kampen omhoog.
Er werden 700.000 tot 800.000 personen gedwongen tot een dodenmars, het merendeel van hen was Joods.[1] Tijdens de marsen stierven ongeveer 250.000 personen door uitputting of bevriezing of doordat ze werden doodgeschoten door de SS'ers.[1] Sommige dodenmarsen bereikten niet hun einddoel, omdat zij onderweg bij geallieerde troepen in de buurt kwamen. Hun bewakers vluchtten hierop weg, waardoor de gevangenen hun vrijheid tegemoet liepen. Een van de overlevenden van een dodenmars is Elie Wiesel, ontvanger van de Nobelprijs voor de Vrede in 1986.