Tegenwoordig is Enkele-oorspronghypothese een zeer relevant probleem dat een groot aantal mensen over de hele wereld treft. Met de toename van de mondialisering en de onderlinge verbondenheid is Enkele-oorspronghypothese een onderwerp van algemeen belang geworden dat niemand onverschillig laat. Van de impact ervan op de samenleving tot de gevolgen op persoonlijk vlak heeft var1 tot wijdverspreide discussies geleid en de belangstelling van zowel deskundigen als burgers gewekt. In dit artikel zullen we verschillende aspecten van Enkele-oorspronghypothese bekijken en de implicaties ervan in verschillende contexten onderzoeken.
De enkele-oorspronghypothese, of monogenese, ook de Out of Africa-theorie (uit-Afrikamodel[1]) genoemd, is een recent model om het ontstaan van de moderne mens te verklaren. De anatomisch moderne mens zou in Afrika ontstaan zijn en na vertrek uit Afrika de plaats ingenomen hebben van de mensen die daar eerder leefden en nu allemaal uitgestorven zijn. Volgens dit model trad er geen kruising op met die oudere vormen. De tegenhanger ervan is het multiregionale model.
Doordat er enerzijds zo weinig fossielen zijn en er anderzijds om de paar jaar belangrijke nieuwe vondsten worden gedaan zijn er veel meningsverschillen over de details en zelfs de hoofdlijnen van de evolutionaire geschiedenis van de mens. In de afgelopen decennia heeft men deze geschiedenis een paar keer moeten herzien, maar momenteel zijn onderzoekers het erover eens dat de oudste benoemde soort van het geslacht Homo, Homo habilis, ongeveer twee miljoen jaar geleden in Afrika is ontstaan en dat leden van dit geslacht enige tijd later uit Afrika wegtrokken.
De nazaten van deze oude migranten worden in Azië Homo erectus genoemd, bekend geworden door fossielen zoals die van de Pekingmens en de Javamens. Diens naaste verwanten in Afrika worden tegenwoordig als Homo ergaster geclassificeerd. In Europa zijn uit deze periode wel gereedschappen maar nog geen menselijke resten gevonden.
Volgens het enkele-oorsprongmodel zijn echter alle soorten van het geslacht Homo op Homo sapiens na uitgestorven. Deze soort is tussen 100.000 en 200.000 jaar geleden in Oost-Afrika ontstaan uit Homo ergaster en begon daarna met een relatief recente uittocht aan de kolonisatie van de rest van de wereld.
Volgens het enkele-oorsprongmodel traden er geen kruisingen op tussen deze recente migranten en de verspreide afstammelingen van eerdere uittochten. Om die reden wordt het model ook weleens het 'vervangingsscenario' genoemd. Voor bewijzen ten gunste van hun stelling wijzen de aanhangers van dit model op fossielen en op het DNA, vooral op sequenties van mitochondriaal DNA en Y-chromosomaal DNA. Maar het model krijgt ook steun van nieuwe ontdekkingen in de genetica, archeologie, klimatologie en taalkunde. De genetische diversiteit in menselijke populaties is het grootst in het Afrikaanse continent. Er zijn nog vijftien mtDNA-afstammingslijnen ouder dan 80.000 jaar die allemaal kunnen worden teruggevoerd op een Afrikaanse oorsprong en maar een voor de rest van de wereld, die afstamt van L3. Dat wijst duidelijk op een vroege verspreiding van anatomisch moderne mensen in Afrika voordat ze in andere continenten werden aangetroffen. Op basis van puntmutaties in mitochondriaal DNA (mtDNA) en het menselijke Y-chromosoom is vastgesteld dat de oudste veranderingen in ons genoom tussen 150.000 en 190.000 jaar geleden in Afrika zijn opgetreden. Op grond van archeologische overwegingen is het dan aannemelijk dat de anatomisch moderne mens (AMM) geëvolueerd is uit een archaïsche voorloper, Homo heidelbergensis. Ook de neanderthaler stamde hiervan af.
Drie schedels in de buurt van het dorp Herto in Ethiopië, die gedateerd werden op ongeveer 160.000 jaar oud, werden aanvankelijk beschouwd als de eerste AMM. Daar kwam verandering in door recenter onderzoek van gereedschappen en menselijke overblijfselen die bij Kibish, aan de Omorivier in Ethiopië gevonden zijn door een team onder leiding van Richard Leakey en waarvan men eerder dacht dat ze ongeveer 130.000 jaar oud waren. Een zorgvuldig heronderzoek en kalium-argondatering bij locatie Omo 1 wijzen nu op een ouderdom van 195.000 jaar, waardoor dat een goede kandidaat is voor een vindplaats van voorouders van de AMM.
Er kunnen vier genetisch, etnisch, taalkundig en nu ook archeologisch duidelijk verschillende Afrikaanse populaties worden onderscheiden op basis van de L0 mutatie in het mtDNA van het menselijke genoom:
Door het warme interglaciaal en de groene Sahara konden mensen die in Ethiopië en de zuidelijke Soedan leefden 115.000 jaar geleden naar het noorden reizen en door de Sinaï naar het huidige Israël trekken. Dat vormde de basis voor de Sahulpopulaties die in dat gebied zijn gevonden. Met de sterke afkoeling van het klimaat van ongeveer 90.000 jaar geleden werd het in het Midden-Oosten ook weer zeer droog, en het grote wild verdween. Toen er een einde kwam aan de droogte, waren de anatomisch moderne mensen die bij Jebel Qafseh in Israël zijn gevonden vervangen door groepen aan de kou aangepaste neanderthalers, wat blijkt uit vondsten bij Skhul in de grotten van het Karmelgebergte.
Recent DNA-onderzoek door onder andere Svante Pääbo zou het eerste genetische bewijs tegen dit model hebben opgeleverd, wat pleit voor een alternatief model waarin kruising optrad tussen de Afrikaanse immigranten en plaatselijke takken van het geslacht Homo zoals neanderthaler en denisovamens.
Ook als we aannemen dat alleen betrekkelijk recente migranten uit Afrika de voorouders zijn van alle niet-Afrikanen is het mogelijk dat er meer dan één migratie geweest is die afstammelingen heeft nagelaten. Alleen al omdat ze Afrika langs twee routes konden verlaten, een boven de Rode Zee langs en een eronderdoor. De eerste en meest voor de hand liggende route is die vanuit Egypte, door de Sinaï naar het Midden-Oosten. Op deze route ligt een hindernis, namelijk de dorre woestijn van de Sahara en de Sinaï. Om die reden is deze weg alleen begaanbaar tijdens een interglaciaal optimum, wanneer de Sahara bedekt was met zoetwatermeren, rivieren en een overvloed aan wild. De andere route gaat over de Bab el Mandeb, tussen Jemen en Djibouti. Ook op deze route ligt een grote hindernis, deze keer de Rode Zee met zijn verraderlijke riffen, reden waarom zij gewoonlijk alleen 'opengaat' als de zeespiegel sterk daalt. Als de zeespiegel dan daalt is dit gebied ook erg dor, zodat langstrekkende mensen dicht bij de kust zouden moeten blijven die nu diep onder water staat, wat het vinden van fossielen van mensen van lang geleden enorm bemoeilijkt. Uit genetisch onderzoek valt op te maken dat de mens Afrika maar één keer verlaten heeft. De mtDNA M* en N* haplogroepen zijn afgeleid van de haplogroep L3 en dat suggereert één enkele uittocht uit Afrika. De verdeling van het M158 Y-chromosoom haplotype van de Euraziatische Adam laat een vergelijkbaar verhaal zien voor een periode tussen 30.000 en 79.000 jaar geleden. Uit paleoklimatologische gegevens uit de periode waarin men op grond van genetische gegevens denkt dat mensen Afrika verlieten, tussen 85.000 en 75.000 jaar geleden, valt op te maken dat er een geweldige woestijn moet zijn geweest vanaf de West-Afrikaanse kust tot aan de oostkust van Siberië. Deze woestijnen hielden de moderne mens vast aan de zuidkant van die lijn en beperkten de voedselopbrengst van culturen die vooral berustten op jager-verzamelaartechieken voor grasland en bosgebieden. De M*-haplogroepen bevestigen het bestaan van deze barrière waarschijnlijk. De daling van de zeespiegel in die tijd opende wel de tweede route om Afrika te verlaten en de ontwikkeling van een cultuur van strandjutters, bevestigd door de afvalbergen bij de oude kustlijn van Zula Bay maakte het mogelijk de opbrengst van de jacht op groot wild aan te vullen met voedzame schaaldieren.
De lage zeespiegel uit die periode maakte het waarschijnlijk ook voor het eerst in duizenden jaren mogelijk met droge voeten van de Golf van Aden naar de eilanden ten oosten van Java en tegenover Australië te lopen. Van de Y-chromosomale haplogroepen bevestigen vooral de haplogroepen M130 en M174 YAP deze hypothese omdat hun pad een route aangeeft langs de kustlijnen van Saoedi-Arabië, India, Zuidoost-Azië en Australië. Deze strandjutterscultuur verplaatste zich verder door het zuiden van China en Taiwan naar Japan en oostelijk Siberië. Daar werd ongeveer 8000-10.000 jaar geleden de M130-haplogroep door Na-Dené sprekende mensen naar de noordwestkust van Noord-Amerika gebracht.
Literatuur
Externe links
Voetnoten