Fred Woudhuizen

Uiterlijk naar zijbalk verplaatsen verbergen Fred Woudhuizen (2020)

Frederik Christiaan (Fred) Woudhuizen (Zutphen, 13 februari 1959Heiloo, 28 september 2021) was een Nederlandse historicus die zich voornamelijk bezighield met de studie van Indo-Europese talen en in het bijzonder met onderzoek naar de Luwische talen.

Leven

Fred Woudhuizen behaalde in 1977 zijn eindexamen Gymnasium B. Zijn studie (Oude) Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam rondde hij met het doctoraalexamen cum laude af in 1985. Hierin specialiseerde hij zich in Mediterrane Pre- en Protohistorie als hoofdvak (inclusief thracologie en keltologie), dat, naast Grieks, Latijn, en mycenologie, ook Luwisch bevatte, en, als bijvakken Italische dialectologie en archeologie van de Romeinse tijd. In 2006 promoveerde hij aan de Erasmus Universiteit op het proefschrift The Ethnicity of the Sea Peoples. Van 1986 tot 1989 en van 1992 tot 1995 was Woudhuizen uitgever van het Nederlandse tijdschrift Talanta, Proceedings of the Dutch Archaeological and Historical Society en van 1990 tot 1992 was hij directeur van de Henri Frankfort Foundation. Hij werkt als onafhankelijk onderzoeker en is sinds 1984 verbonden aan het Nederlands Archeologisch en Historisch Genootschap.

Werken

Woudhuizen specialiseerde zich in de bestudering van de schriften van het Mediterrane gebied uit de Midden- en Late Bronstijd en Vroege IJzertijd, waaronder Luwisch hiëroglifisch, Kretenzisch hiëroglifisch, Lineair A, Cypro-Minoïsch, en het Byblos-schrift. Daarnaast heeft hij zich uitgebreid beziggehouden met de Luwische taal en de fragmentarisch overgeleverde Luwische dialecten (naast Luwisch hiëroglifisch, cuneiform Luwisch, Lycisch, Lydisch, Karisch, en Sidetisch), waartoe ook Etruskisch behoort. Ten slotte heeft hij ook aan de Keltische talen gewerkt, met name de Iberische varianten Keltiberisch en Zuidwest-Iberisch.

Woudhuizen paste in zijn werk met name de comparatieve methode toe, waarin de tekens van verwante schriften aan elkaar gelieerd worden op basis van het principe dat identiteit in vorm in de overgrote meerderheid van de gevallen ook identiteit van klankwaarde betekent. Deze methode (= externe evidentie) is, naast interne evidentie, ook door Michael Ventris bij de ontcijfering van het Lineair B gebruikt. Een wezenlijk onderdeel van het vak schriftontcijfering is “de jacht op klankwaarden”, waarbij informatie gebaseerd op externe evidentie niet kan ontbreken. Alleen op basis van klankwaarden kan men namelijk komen tot lezing van teksten en etymologische vergelijkingen met verwante talen. Als de taal van het te ontcijferen schrift tot de Indo-Europese taalfamilie blijkt te behoren ligt duiding veelal voor de hand, daar deze taalgroep uiterst goed gedocumenteerd is. Hetzelfde geldt echter ook voor de Semitische taalgroep waar in het oostelijk Mediterrane gebied ernstig rekening dient te worden gehouden.

Over een periode van bijna dertig jaar, tot 2008, werkte Woudhuizen nauw samen met Jan Best, die van 1980 tot 1990 docent Mediterrane Pre- en Protohistorie was aan de Universiteit van Amsterdam. Best heeft in 1981 een doorbraak bereikt in de ontcijfering van het Kretenzische Lineair A met zijn lezing van de zogenaamde “libatie-formule” als: “Ik heb gegeven en mijn hand heeft als zoenoffer gebracht (…), oh Asherah (…).” Deze zin is overduidelijk in het Semitisch geredigeerd. Vanaf 2009 heeft Woudhuizen zelfstandig aan het Lineair A gewerkt en het werk van Best verder uitgewerkt door de “libatie-formule” in zijn geheel op basis van de etymologische verwantschap van de taal met het Semitisch, in het bijzonder het dialect van de Phoenische stad Byblos, te duiden. Als uitgangspunt bij deze onderneming geldt dat de klankwaarden van de Lineair A tekens, behoudens een paar uitzonderingen, overeenkomen met die van de tegenhangers in het Lineair B.

De ontcijfering van het Lineair A zette een domino-effect in gang doordat op grond van de comparatieve methode de impasse rond andere, nog onontcijferde schriften, zoals het Cypro-Minoïsch en het Byblos-schrift, doorbroken kon worden. Het Cypro-Minoïsch bleek een voor het eiland specifieke dialectische variant van het Luwisch te noteren, terwijl het Byblos-schrift zoals te verwachten in het voor de regio kenmerkende Noordwest-Semitisch geredigeerd is. Ook voor Kreta geldt dat de linguïstische situatie meer gecompliceerd was omdat daar, naast in het Semitisch, ook in het Luwisch en het Pelasgisch (= een Oud Indo-Europees dialect) geschreven werd. Een lokale, minoïsche dialectische variant van het Luwisch wordt met name aangetroffen in het Kretenzisch hiëroglifisch dat aan het Luwisch hiëroglifisch is ontleend en waarvan de belangrijkste tekst die op de beroemde discus van Phaistos is.

Woudhuizens werk toont aan dat de schriften en talen van het Mediterrane gebied gedurende het 2e millennium v.Chr. nauw met elkaar samenhangen. Betreffende het Luwisch hiëroglifisch betoogde Woudhuizen dat de Luwische woordwaarden van een groot aantal tekens bekend is en de standaard transliteratie in het Latijn kunnen vervangen. Bijvoorbeeld het teken voor “huis” is met zekerheid als PARNA te lezen en het gebruik van het Latijnse DOMUS is derhalve in deze overbodig. In het algemeen kan zelfs worden gesteld dat het gebruik van Latijn in plaats van Luwisch ons begrip van de inhoud van de teksten bemoeilijkt of zelfs in de weg staat. Daarnaast heeft hij stelling genomen tegen de zogenaamde “nieuwe lezing” van het Luwisch hiëroglifisch zoals geïntroduceerd door J. David Hawkins in 1973 en aangetoond dat deze dient te worden vervangen door de “aangepaste oude lezing”.

Een aantal argumenten van Woudhuizen worden door andere onderzoekers bevestigd:

Woudhuizen woonde in Heiloo toen hij op 62-jarige leeftijd overleed.

Bibliografische informatie