Grondwet van Pakistan

Uiterlijk naar zijbalk verplaatsen verbergen

De Grondwet van de Islamitische Republiek Pakistan is de hoogste wet in Pakistan. De grondwet werd opgesteld in 1973 en verving de Grondwet van 1962, die op haar beurt de Grondwet van 1956 had vervangen.

De grondwet gaat uit van een parlementair systeem met aan het hoofd van de staat een president en aan het hoofd van de regering een premier. De wetgevende macht van Pakistan is een tweekamerstelsel dat gevormd wordt door de Senaat en de Nationale Vergadering.

Geschiedenis

Pakistan werd in 1947 een onafhankelijke staat. De Government of India Act, 1935 diende in eerste instantie tot 1956 als grondwet. In dat jaar werd door het Pakistaanse parlement de Grondwet van 1956 aangenomen. In oktober 1958 pleegde president Iskandar Mirza echter een coup. Mirza besloot dat de grondwet bijdroeg aan de politieke instabiliteit. Daarom riep hij de noodtoestand uit, zodat er een nieuwe grondwet geïntroduceerd kon worden "die beter zou passen bij de genen van het Pakistaanse volk". Hijzelf werd vervolgens afgezet door generaal Mohammed Ayub Khan. Deze stelde zelf een commissie in die een nieuwe grondwet zou ontwerpen. Deze grondwet werd in maart 1962 aangenomen. Daarin werd wel respect betuigd aan de islam, maar ze kreeg niet de status van staatsgodsdienst. De president zou voortaan worden gekozen door 80.000 afgevaardigden (later 120.000). Hoewel deze officieel een onafhankelijke status kregen stonden ze uiteindelijk toch onder controle van de president.

Onder politieke druk riep Ayub Khan als president op 25 maart 1969 de noodtoestand uit en trok de grondwet weer in. Hij droeg de macht over aan Yahya Khan, opperbevelhebber van het leger. Deze organiseerde op zijn beurt weer verkiezingen waarbij er werd uitgegaan van het systeem één man-één stem. Zijn regering ondernam in eerste instantie geen actie om een nieuwe grondwet op te stellen. Dit wilde hij overlaten aan het nieuw gekozen parlement.

Bij de parlementsverkiezingen in december 1970 behaalde de Pakistan Peoples Party van Zulfikar Ali Bhutto de meeste stemmen in West-Pakistan, maar werd niet de grootste partij: de Oost-Pakistaanse Awami Liga (AL) van sjeik Mujibur Rahman behaalde meer zetels. Desondanks negeerde de politieke elite in Islamabad de AL. Als reactie hierop brak er een grote volksopstand uit in Oost-Pakistan. Besprekingen tussen Bhutto en Khan en Rahman, de leider van het verzet, over een nieuwe grondwet liepen op niets uit. In een afspraak voor de verkiezingen was besloten dat er binnen 120 dagen na de nieuwe verkiezingen een nieuwe grondwet moest zijn opgesteld. Rahman en zijn aanhang wilde alleen praten op basis van een zespuntenplan waarbij er veel autonomie bij de regio’s zou komen te liggen. Alleen het buitenlandse en defensiebeleid zouden nog centraal worden geregeld. Bhutto weigerde echter op basis daarvan te onderhandelen.

Op 7 maart 1971 riep Rahman de Volksrepubliek Bangladesh (Bangla Desh = Vrij Bengalen) uit. Pakistan viel Bangladesh aan, maar deze hielden stand met steun van India. De oorlog draaide uit op een verlies voor Pakistan. Khan kwam onder felle kritiek te staan en droeg het presidentschap op 20 september 1971 over aan Bhutto. Onder leiding van Bhutto kwamen de leiders van de partijen in het parlement op 17 oktober 1972 bijeen en sloten na een intensieve discussie het grondwettelijk akkoord. Er werd een commissie gevormd van 25 leden onder leiding van Mahmud Ali Kasuriwas. Op 2 oktober 1973 werd deze grondwet door het parlement aangenomen en ondertekend door president Bhutto.

Inhoud grondwet

Bij het opstellen van de grondwet ging de discussie vooral over drie belangrijke thema’s, waarop uiteindelijk compromissen werden gesloten. Deze thema's waren: de rol van de islam; de machtsverdeling tussen de federale overheid en de provincies; de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de president en de premier.

Rol islam

Het feit dat de islam de status van staatsgodsdienst kreeg had een aantal gevolgen: