In de wereld van vandaag is Koningsgoed een relevant onderwerp dat de aandacht heeft getrokken van miljoenen mensen over de hele wereld. Of het nu komt door de impact ervan op de samenleving, de invloed ervan op de populaire cultuur of het belang ervan in de academische wereld, Koningsgoed is een onderwerp van algemeen belang geworden dat tot verhitte discussies en hartstochtelijke debatten heeft geleid. Vanaf het ontstaan tot aan de huidige evolutie heeft Koningsgoed een onuitwisbare stempel op de geschiedenis gedrukt, waardoor het een onderwerp is geworden dat de moeite waard is om diepgaand te onderzoeken om de ware reikwijdte en betekenis ervan in de wereld van vandaag te begrijpen.
Koningsgoed is onroerend goed dat ten behoeve van een Frankische koning werd geëxploiteerd. De zeggenschap over een rijks- of koningsgoed viel in het Frankische Rijk rechtstreeks onder de koning. Vele allodiale goederen vinden hun oorsprong in een koningsgoed, dat door de koning wegens bewezen diensten aan een persoon werd gegeven. Dit in tegenstelling tot leengoederen waarbij men slechts het vruchtgebruik over de betrokken goederen verwerft en de "blote eigendom" bij de leenheer blijft. Grond kon door de koning of Keizer in gebruik worden uitgegeven als heerlijk goed of als allodiaal goed. Bij heerlijke goederen kwamen rechtsvormen in aanmerking als leenrecht, dienstrecht, hofrecht. Bij allodiale goederen was er eerder sprake van pacht of erfpacht. Bij allodiale goederen was het bezitsrecht absoluut. Bij de Staatsregeling van 1801 werd in Nederland het leenrecht afgeschaft en alle leenroerige goederen werden als allodiaal beschouwd.
In het Karolingische rijk was het feodale stelsel van groot belang en landbouw was daarin de belangrijkste economische drager. In dit stelsel kwamen domaniale goederen (koningsgoederen of domeinhoven) voor, die door een elitegroep (ministerialen of homines Franci) werden beheerd. Men kreeg een domeinhof met de bijbehorende horige boeren, als men zich trouw aan de koning had betoond. Dit systeem bleef bestaan tot in de 13e eeuw. In het hofstelsel werd dit hofland of domeinland niet uitgegeven, maar hoorde bij een curtis, wik, of predium, een centrale hof, dat door een villicus, een hofmeier namens de koning, werd beheerd. De homines Franci worden in de negende eeuw beschreven als militaire kolonisten, die door de Frankische koningen op het koningsland werden geplaatst met als opdracht dit land te ontginnen, te bebouwen en te verdedigen. De castella met de daarbij behorende militaire territoria werden over het algemeen, na aftocht van de Romeinen, tot koningsgoed van de Frankische koningen. De castella en andere koningsgoederen vormden de belangrijkste materiële infrastructuur van de koninklijke huishouding in het Heilige Roomse Rijk. In een agrarische maatschappij moest de koning steeds onderweg zijn om zijn gezag daadwerkelijk te effectueren. De meeste paltsen ("villa regia" of "curtis regia"), hoven en andere centra binnen het koningsgoed lagen aan de grote, onder koninklijke bescherming staande, doorgaande land- en waterwegen van interregionaal belang en op de raakpunten van verschillende landschapstypen. Het is de vraag of de rechten die zijn afgeleid uit de koninklijke rechten, kunnen worden opgevat als "allodiaal" goed dat nooit tot het domein heeft behoord. Door schenking en overdracht kwamen koningsgoederen in de loop van de tijd in handen van instellingen die een verlengstuk waren van het rijksgezag. Rijkssteden zijn meestal op koningsgoed ontstaan. Ze stonden ze niet onder een andere vorst, maar direct onder de keizer: ze waren "rijksonmiddellijk".
Groningen en Friesland
Overijssel en Drente
Utrecht
Noord- en Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Gelderland
Limburg