In het artikel van vandaag zullen we de fascinerende wereld van Transitiviteit (taalkunde) verkennen, een onderwerp dat al lange tijd de aandacht van de samenleving trekt. Of het nu vanwege zijn impact op de geschiedenis, zijn relevantie vandaag of zijn toekomstige potentieel is, Transitiviteit (taalkunde) heeft constante belangstelling op verschillende gebieden gegenereerd en is het onderwerp geweest van talloze debatten en studies. In dit artikel zullen we proberen verschillende aspecten met betrekking tot Transitiviteit (taalkunde) te analyseren, van de oorsprong tot de mogelijke implicaties ervan in de toekomst, met als doel een alomvattende visie op dit opwindende onderwerp te bieden.
In de taalkunde houdt transitiviteit in of een werkwoord al dan niet een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp met zich mee brengt.[1]
Een overgankelijk werkwoord of transitief werkwoord is een werkwoord dat een lijdend voorwerp en soms een meewerkend voorwerp bij zich kan hebben.
Of:
De betekenis van het werkwoord gaat over op die van het lijdend voorwerp. Als dat niet het geval is, dan is er sprake van een onovergankelijk werkwoord of intransitief werkwoord.
Als er naast een lijdend voorwerp ook een meewerkend voorwerp mogelijk is, dan is er sprake van een ditransitief werkwoord.
Sommige werkwoorden zijn zowel overgankelijk als onovergankelijk (ambitransitief). De betekenis is dan vaak anders.
In het overgankelijke geval kan de zin in de lijdende vorm gezet worden met behulp van het werkwoord worden.
Wat het lijdend voorwerp was in de oorspronkelijke zin (brood, stukje), is nu in het onderwerp overgegaan. Het onderwerp uit de oorspronkelijke zin wordt nu voorafgegaan door het voorzetsel 'door'. In het Nederlands is het ook mogelijk 'er' als onbepaald onderwerp in de lijdende vorm te gebruiken en daarmee verandert het nieuwe onderwerp, in het voorbeeld respectievelijk 'het brood' en 'een stukje', in een lijdend voorwerp.
In het Nederlands wordt in het geval waarin het meewerkend voorwerp onderwerp wordt, een ander hulpwerkwoord gebruikt, namelijk krijgen.
De Griekse grammaticus Apollonius Dyscolus uit de 2de eeuw n.Chr. onderscheidde drie klassen van werkwoorden, in moderne termen: de actieve (transitieve), de passieve en de intransitieve. De actieve werkwoorden karakteriseerde hij doordat ze een actie aanduiden "die overgaat (διαβιβάζεται, diabibázetai) op iets of iemand anders". Transitief is de vernederlandsing van het Latijnse adjectief transitivum dat op zijn beurt is afgeleid van transire, overgaan.[2]