Dit artikel gaat in op het onderwerp Troubadour, dat de afgelopen jaren enorm aan relevantie heeft gewonnen vanwege de impact ervan op verschillende gebieden van de samenleving. Door de geschiedenis heen is Troubadour het onderwerp geweest van talrijke studies en debatten, waardoor de belangstelling van academici, experts en het grote publiek steeds groter werd. Dit artikel probeert de meest relevante aspecten van Troubadour diepgaand te analyseren, waarbij de meerdere dimensies ervan en de invloed ervan in verschillende contexten worden onderzocht. Op dezelfde manier zal het meest recente onderzoek met betrekking tot Troubadour worden onderzocht, om een compleet en actueel beeld van het onderwerp te bieden. Door middel van een kritische en reflectieve benadering is het de bedoeling de lezer een verrijkend perspectief te bieden dat bijdraagt tot een beter begrip van var1 en de implicaties ervan in de hedendaagse samenleving.
Een troubadour is van oorsprong een middeleeuwse kunstenaar, vooral begaafd als muzikant-dichter. Een trouvère is een vergelijkbare artiest. Ze waren actief in het Franse taalgebied.
Het woord troubadour is afgeleid van het Occitaanse woord "trobar", dat 'vinden' of 'bedenken' betekent (vr: trobairitz). Het woord "trouvère" is afgeleid van het Oudfranse 'trouver', dat eveneens 'vinden' of 'bedenken' betekent.
In Germaanstalige streken spreekt men over 'minnezangers' (ze zongen over de 'hoofse minne'). Troubadours vertonen ook verwantschap met andere middeleeuwse kunstenaars zoals de jongleur en de minstreel.
De eerste met naam bekende troubadour was Willem van Poitiers, die in de 11e eeuw leefde en hertog van Aquitanië was. Hij schreef in het Occitaans, de oudste levende literaire taal van West-Europa. De meeste troubadours bezongen de hoofse liefde. Bekend gebleven troubadours zijn onder andere Bernard de Ventadour en Jaufré Rudel. Ook leden van de hoge adel schreven liederen in de stijl van de troubadours, bijvoorbeeld hertog Jan I van Brabant. Met de vernietiging van de Occitaanse cultuur na de gewelddadige inlijving door Frankrijk van de Languedoc in het begin van de veertiende eeuw verdwenen ook de troubadours.
Sommige troubadours trokken weg uit Zuid-Frankrijk, richting Noord-Frankrijk, Italië en Catalonië. Nu waren deze streken in handen van de koning, terwijl Zuid-Frankrijk verdeeld was en niet in handen van de koning was. In de 13e eeuw ziet de koning een aanleiding om een oorlog te starten. Er ontstond namelijk ketterij in de Provence, en de Paus stuurde zijn "honden", de Dominicanen, die een grootschalige inquisitie instelden. Hierbij kreeg de Paus steun van de koning in Noord-Frankrijk. Van 1209 tot 1229 vinden de Albigenzer Oorlogen plaats. Ook veel troubadours sneuvelden, en de overigen werden werkloos doordat het geld voor kunst en cultuur op was geraakt door de hoge oorlogskosten. Over deze strijd werd ook gezongen. Na 1230 vonden troubadours nog wel werk in Spanje en Italië. De eeuw daarvoor gingen ze al naar Noord-Frankrijk, en de invloed van de trouvères werd merkbaar. Zo ontstond de wereldlijke monodie die in de landstaal gezongen werd. Het contact tussen troubadours en trouvères blijkt ook uit huwelijken. De trouvèremuziek na de periode 1250-1300 wordt dan ook door troubadours nieuw leven ingeblazen. Er is ook invloed van de trouvères op de Minnesänger in West-Duitsland en op kunstenaars in Italië.
De troubadours gebruikten de volgende liedvormen:
Troubadours vinden we vooral terug in Zuid-Frankrijk, trouvères daarentegen bevinden zich in het Noorden van Frankrijk. Hoewel ze als groep niet duidelijk gedefinieerd waren en beide 'groepen' dus eigenlijk hetzelfde doel/beroep hadden zijn er toch enkele opmerkelijke verschillen tussen 'troubadours' en 'trouvères':
Troubadours en trouvères waren dichters van poëzie en componisten. Sommigen van hen waren zelf niet muzikaal begenadigd, en lieten hun muziek daarom uitvoeren door 'jongleurs' of 'minstreels' (als ingehuurde professionele muzikanten). De meest gebruikte instrumenten: waren luit, portatief en harp.
Vanaf de 14e eeuw deed zich in Duitsland een vergelijkbare ontwikkeling voor: de minnezanger. Deze had hetzelfde doel als de troubadours/trouvères in Frankrijk, maar de minneliederen zijn 'stijver' en minder expressief.
Jongleurs of joculators waren professionele 'speelmannen' die van kasteel tot kasteel trokken en van dorp naar dorp om met zang, dans en andere kunsten het publiek te vermaken. Ze componeerden zelf geen liederen, maar voerden werken uit die door anderen werden gecomponeerd of brachten volksmuziek, al dan niet wat aangepast. Wanneer een jongleur vast in dienst kwam bij een adellijke heer, noemde men deze minstreel.
Het onderscheid tussen deze middeleeuwse speellieden was overigens niet altijd scherp.