Bij deze gelegenheid willen we een onderwerp bespreken dat van groot belang is voor verschillende sectoren van de samenleving. Ulrich Jan Huber is een onderwerp dat de aandacht van velen heeft getrokken, hetzij vanwege de impact ervan op de populaire cultuur, de historische relevantie ervan of de invloed ervan vandaag de dag. In dit artikel zullen we het belang en de betekenis van Ulrich Jan Huber grondig onderzoeken, en een diepgaande analyse bieden van de implicaties en invloed ervan op verschillende gebieden. We zullen meer leren over Ulrich Jan Huber en de impact ervan in verschillende contexten, waardoor onze lezers een beter inzicht in dit onderwerp kunnen krijgen.
Ulrich Jan Huber | ||||
---|---|---|---|---|
![]() | ||||
Grote Kerkstraat 11, woonhuis Huber
| ||||
Algemeen | ||||
Geboren | Leeuwarden, 4 december 1752 | |||
Overleden | Den Haag, 23 maart 1804 | |||
Titulatuur | Mr. | |||
Functies | ||||
1797-1798 | Lid Tweede Nationale Vergadering | |||
1798 | Lid Wetgevend Lichaam | |||
1798-1801 | Lid Vertegenwoordigend Lichaam | |||
|
Ulrich Jan Huber (Leeuwarden, 4 december 1752 - Den Haag, 23 maart 1804) was een Nederlands jurist en politicus.[1]
Huber, lid van de familie Huber, werd 29 december 1752 gedoopt in de Westerkerk in Leeuwarden als zoon van mr. Ulrich Herman Huber (1727-1767), advocaat, ontvanger-generaal van de florenen, en Catharina Berghuijs (1721-1778).[2] Hij was een broer van Johannes Lambertus Huber. Hij trouwde in Zwartsluis met Wilhelmina de Vriese (1762-1813), uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren.
Huber studeerde Romeins en hedendaags recht aan de Hogeschool van Franeker en promoveerde in 1775 op zijn dissertatie "De fictionibus in iure". Hij werd advocaat in Leeuwarden (1775-1783), raadsheer bij het Hof van Friesland (1783-1796) voor Zevenwouden en bewoonde de Princessehof, nu de hoofdingang van het keramiekmuseum. In 1802 werd hij raadsheer bij het Hoog Nationaal Gerechtshof (1802-1804).
Huber behartigde de Friese belangen bij de Tweede Nationale Vergadering (1797-1798), nadat zijn broer, lid van de Eerste Nationale Vergadering in opspraak was geraakt en zijn functie opgaf. Hij was lid van het lid Intermediair Wetgevend Lichaam (1798) en van de Tweede (1798-1799) en Eerste Kamer (1799-1801) van het Vertegenwoordigend Lichaam; hij was in beide Kamers tweemaal voorzitter.
Hij overleed in 1804, op 51-jarige leeftijd.