Jezuïeten

Uiterlijk naar zijbalk verplaatsen verbergen
Sociëteit van Jezus
Societas Jesu
het IHS-monogram wordt veel door de jezuïeten gebruikt
Basisgegevens
Generaal-overste Arturo Sosa
Motto Latijn Ad maiorem Dei gloriam
Motto Nederlands tot meerdere eer van God
Gesticht 27 september 1540 te Parijs
Stichter Ignatius van Loyola
Website
Portaal  Portaalicoon   Christendom

De Sociëteit van Jezus, bekend als de jezuïeten, is een katholieke religieuze orde die in 1534 in Parijs werd opgericht door een groep studievrienden rond Iñigo López de Loyola, beter bekend als Ignatius van Loyola (1491-1556) met verlatiniseerde voornaam. Het doel van de jezuïeten was en is hulp aan de naaste ("het helpen van de zielen").

De sociëteit werd in 1540 goedgekeurd door paus Paulus III in de bul Regimini militantis Ecclesiae. Van de mannelijke katholieke orden is het de grootste, met ongeveer 17.000 leden. Het grootste deel van de leden is priester (pater jezuïet). Sommige jezuïeten zijn echter broeder.

Jezuïeten leven doorgaans niet in kloosters, maar in gewone huizen, jezuïetenhuizen genaamd. Tot het Tweede Vaticaans Concilie zouden de kledingvoorschriften van tal van ordes en congregaties weinig veranderen. De jezuïeten droegen een witte boord en zwarte toog zonder specifieke ordekenmerken. In de laatste zestig jaar evolueerde hun kleding steeds meer naar gewone burgerkleding. Net als de leden van veel andere orden leggen zij geloften af van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid. Zij onderscheiden zich van andere orden vooral door een bijzondere gelofte van gehoorzaamheid aan de paus voor de zending en vallen niet onder het gezag van een bisschop. Een pater jezuïet zet veelal achter zijn naam de afkorting sj of S.J. van Societatis Jesu (vroeger ook S.I. van Societatis Iesu, aangezien het Latijn (oorspronkelijk) geen letter 'j' kent). De jezuïetenorde wordt vanuit Rome geleid door een generaal-overste (praepositus generalis) van de orde. Sinds 14 oktober 2016 is dit de Venezolaan Arturo Sosa.

De Nederlandse en de Vlaamse provincies van de Jezuïeten fuseerden in 2012 om de Regio van de Europese Lage Landen te vormen. Provinciaal is sinds 2020 Marc Desmet.

De jezuïeten richtten zich als promotors (bevorderaars) van de contrareformatie in het verleden vooral op onderwijs en missie (bekering). Tevens traden zij op als geestelijk leiders en biechtvaders voor de leden van katholieke koningshuizen. Volgens de Britse historicus en auteur Jonathan Wright werkt hun invloed ook na eeuwen nog door. 'Wij in het Westen hebben nog steeds de neiging naar de rest van de wereld te kijken door de bril die de jezuïeten (en hun medebroeders) ons gegeven hebben; en de rest van de wereld leeft nog steeds, of ze het wil of niet, met de gevolgen daarvan.'

De Orde werd in haar geschiedenis door verschillende landen verbannen. In 1773 werd ze op aandringen van de rooms-katholieke landen Portugal, Spanje en Frankrijk door de paus afgeschaft, waarna een andere paus haar eenenveertig jaar later, in 1814, weer in het leven riep. Het algehele verbod werd echter niet gehandhaafd, omdat Pruisen en Rusland de grenzen voor de jezuïeten open hielden en ze daar welkom waren.

Geschiedenis

De sociëteit werd opgericht ten tijde van de Contrareformatie, de beweging die de Reformatie moest tegengaan en een nieuwe dynamiek tot stand brengen binnen de katholieke kerk. De leden hielden zich bezig met prediking, missioneringswerk en onderwijs. Omdat de kwaliteit van het onderwijs hoog was voor die tijd kregen met name mensen uit de bovenlaag van de maatschappij les van de jezuïeten. Zij waren hierdoor bepalend voor de ontwikkeling van de bestuurlijke klasse.

Paus Paulus III keurt de jezuïetenorde goed (1540) Chiesa del Gesù, moederkerk van de jezuïetenorde in Rome

16e eeuw

De Habsburgse prinses Juana van Oostenrijk ontving in 1554 de zeldzame onderscheiding van 'vrouwelijke jezuïet', in het geheim aan haar toegekend onder het pseudoniem 'Mateo Sanches'. Ze trad vanaf 1554 op als regentes van Spanje, toen haar broer Filips trouwde met de katholieke koningin Maria Tudor (1516-1558) en zolang zij leefde koning van Engeland was. In 1581 werd Claudio Acquaviva van Napels, zoon van de hertog van Átri, op zevenendertigjarige leeftijd tot Generaal gekozen.

17e eeuw

Juan de Mariana, (Museo del Prado). In 1640 werd het honderdjarig bestaan van de Sociëteit gevierd en het boek Imago Primi Saeculi Societatis Jesu, 952 pagina's dik, in Antwerpen uitgegeven. Het was een eigentijdse samenvatting van jezuïtische idealen en wapenfeiten, volgens een voorbeeld in de Imago gold: unus non sufficit orbis (één wereld is niet genoeg).

18e eeuw

Eind september 1773 waren Lorenzo Ricci de generaal van de Sociëteit, assistenten, de secretaris van de orde, Pères Favre, Forrestier, Gautier en enige anderen, opgesloten in de pauselijke gevangenis van het Castel Sant'Angelo. Er werden 728 onderwijsinstellingen gesloten, een kwart miljoen studenten moesten vervangend onderwijs zoeken. Er werden 600 bibliotheken in Europa verzegeld, driekwart van hun half miljoen boeken werd als oud papier verkocht. De Belgische 'provincie' was verplicht Breughels en van Eycks te verkopen. De vorsten Frederik II van Pruisen en Catharina II van Rusland negeerden echter de opheffing van de Sociëteit. Door de scheiding van Polen in 1772 waren 201 jezuïeten Russisch geworden. Catherina kwam in het bezit van Wit-Rusland. In Polotsk hadden de jezuïeten een groot college met een uitgestrekt stuk land waar 10.000 lijfeigenen werkten. Ze trokken zich terug op de rechteroever van de Dwina, die nu Russisch was. De breve van afschaffing werd in de Russische staten niet gepubliceerd. De Russische jezuïeten vormden een soort patriarchaat en toen oud-Generaal Ricci in november 1775 in de Roomse gevangenis overleed, kozen ze als vice-Generaal de bekeerde calvinist Siestrencewiecz, die bisschop van Mohilow werd, daarna Legaat van Wit-Rusland en Generaal. Op 7 maart 1801 stond paus Pius VII toe, dat de Sociëteit zich in Wit-Rusland vestigde, onder Generaal Francis Karew. Tsaar Paul I (1754-1801), Grootmeester van de Orde van Malta, had daar op 11 augustus 1800 op aangedrongen. Grouber werd later als Generaal gekozen. Voor Grouber in 1805 stierf, was de orde weer in Parma en Sicilië (30 juli 1804) toegelaten. Russische jezuïeten hielden de Sociëteit tot 1814 in stand. In 1815 moesten ze van tsaar Alexander I Sint Petersburg verlaten en op 13 maart 1820 werden ze uit alle Russische gebieden verbannen. Tot 1786 hadden jezuïeten in Pruisen niets te vrezen. Door de opdeling van Polen kwam Pruisen in het bezit van Silezië en de jezuïeten hadden veel invloed op de bewoners die hun oude nationaliteit verloren. Zo konden de jezuïeten Frederik een goede dienst bewijzen door het volk gunstig te stemmen, naast het opleiden van de jeugd. In enkele landen in het Verre Oosten, China en India kwam de opdracht zelfs nooit aan. Hierdoor kon de sociëteit blijven bestaan in deze landen. In Parma, Engeland en Napels ontstonden kleine jezuïetencommuniteiten. Ex-jezuïeten vormden nieuwe verbanden, zoals de Pères de la Foi, de Pères du Sacre Coeur en de Select Body of the Clergy, in 1784 opgericht in de Verenigde Staten.

19e eeuw

In Groot-Brittannië leefden jezuïeten onder meer in Liverpool, Bristol, Preston en Norwich, tot in 1795 leden uit Luik werden opgenomen, die vluchtten voor het Franse republikeinse leger. Dhr. Weld schonk hen Stoneyhurst in Lancashire. Daarna werd een seminarie gevestigd in Greenhurst. Vader Kenney stak met twee andere jezuïeten over naar Ierland en werd vice-voorzitter van Maynooth College. Kenney stichtte later een college in Clongowes. In 1830 waren er in Ierland al 58 vaders en in Engeland 117. Nadat het hen weer was toegestaan, kwamen de jezuïeten Spanje, Frankrijk, België, Oostenrijk, Zwitserland en vele landen in de Nieuwe Wereld binnen. Koning Willem I der Nederlanden tolereerde hen. De Broglio, aartsbisschop van Gent, was hen geheel toegewijd en de regering wilde zijn aanhangers in 1816 verbannen, vanwege een op handen zijnde revolutie. De Broglio vluchtte met de rector van het Jezuïeten College naar Frankrijk en veel jezuïeten verlieten het land. De achtergeblevenen schaarden zich achter Vader Demeistre en zetten de 'paapse' bevolking van België aan tot opstand. In de woorden van Crétineau, een Franse historicus die in opdracht van de Orde haar geschiedenis schreef: 'De revolutie van 1830 kwam tot stand in naam van de katholieken en jezuïeten'. Na deze revolutie nam de invloed van de jezuïeten in België gestaag toe.

20e eeuw

21e eeuw

Oprichting

Ignatius van Loyola op een kazuifel uit de Jezuïetenkerk te Rotterdam, gemaakt door Louis Grossé uit Brugge.

De oprichting van de orde der jezuïeten is niet zonder slag of stoot verlopen. Nadat Ignatius van Loyola in zijn dertigste levensjaar, als aanvoerder van de troepen van de Spaanse koning tegen de Fransen in de veldslag van Pamplona, gewond was geraakt aan zijn been, inspireerde vrome lectuur hem een eigen orde te stichten.

Toen Ignatius met zijn groep gelijkgestemden in 1537 op weg was naar Rome kreeg hij bij het plaatsje La Storta een visioen, waarin Christus met het kruis tot hem zei: "Ego vobis Romae propitius ero" (Ik zal jullie in Rome welgezind zijn) alsook "Ik wil dat u ons dient". Dit visioen was voor Ignatius en zijn volgelingen aanleiding in Rome de Societas Jesu te vestigen.

De acceptatie van de orde verliep moeizaam. Ignatius werd meermaals in hechtenis genomen en verhoord door de Inquisitie. Hij kreeg ook spreekverboden en werd gesommeerd te verhuizen. In 1540 gaf Paulus III eindelijk zijn fiat.

Opdracht

Het ideaal van Ignatius is een grote beschikbaarheid voor de noden van Kerk en wereld. In het bijzonder een verlangen om daarheen te gaan waar de paus jezuïeten verlangt te zenden. Tot op vandaag geven de pausen specifieke opdrachten aan de Sociëteit van Jezus.

Ignatius en zijn vrienden wilden zich aanvankelijk louter toeleggen op de ziekenzorg van christenen in Jeruzalem. Als dat onmogelijk zou blijken, zouden ze zich aanbieden aan de paus, wat in 1539 gebeurde.

Het motto van de sociëteit is Ad majorem Dei gloriam ('Tot meerdere eer van God'), dikwijls afgekort tot 'AMDG'. Het gezegde bedoelt het idee uit te drukken, dat elk werk dat niet intrinsiek slecht is, voor de hemel verdienstelijk kan zijn, als het met die bedoeling wordt gedaan.

De jezuïeten willen werken aan hun eigen zielenheil en dat van de naaste. De middelen van de eigen voortgang zijn: dagelijkse meditatie, het dubbele gewetensonderzoek of levensgebed en tweemaal in het leven de volledige geestelijke oefeningen (30 dagen lang) en jaarlijks de verkorte vorm van retraite (8 tot 10 dagen).

De jezuïeten leggen een vierde gelofte af van gehoorzaamheid aan de paus voor de zending: zonder tegenspraak of reisgeld een missie of zending naar gelovigen en ongelovigen te doen als de paus dit beveelt, als keurkorps van de paus. De jezuïeten hechten bijzonder belang aan de gelofte van gehoorzaamheid. De generale overste (hoogste leider) heeft onbeperkte administratieve en uitvoerende macht. Hij is gebonden door de decreten van de Algemene Congregaties van de Sociëteit van Jezus die hij dient uit te voeren.

Opleidingsprogramma

Er was eerst een tweejarig noviciaat, een periode van zelfonderzoek en spirituele instructie.

Dan kwam het moment om drie eenvoudige, eeuwige geloften af te leggen: van reinheid, armoede en gehoorzaamheid. Bij die gelegenheid werd besloten of een individu broeder of 'scholastiek' (bestemd voor het priesterschap) werd.

Een scholastiek studeerde gewoonlijk drie jaar filosofie en meestal vier jaar theologie. Deze studietijd werd onderbroken door de 'interstitie', doorgaans een periode van lesgeven.

Tijdens de periode van het 'tertiaat' werd de persoon in kwestie spiritueel getoetst, waarbij de Geestelijke oefeningen volledig werden doorlopen. Dan werden de drie geloften herhaald en werd besloten of de inmiddels volledig gevormde jezuïet 'Geestelijk Helper' of een 'geprofest' jezuïet moest worden.

De broeders en Geestelijk helpers maakten ongeveer een vierde deel uit van het totale ledental. Ten tijde van Loyola's dood in 1556 waren er bijna duizend leden, zeventig jaar later 15.544.

De geprofest jezuïet deed de aanvullende gelofte van gehoorzaamheid aan de paus betreffende de missie.

Uit die kleine groep 'professen' werd de generale overste gekozen.

Kritische intellectuelen

Jezuïeten zijn vrijwel zonder uitzondering kritische intellectuelen, die als individu geen blad voor de mond nemen en ook hun leerlingen opvoeden tot kritische individuen. De vaak maatschappelijk toonaangevende ordeleden waren in veel landen, zeker die met totalitaire regimes, ongeliefd. Zelfs werden de jezuïeten, onder wie Pierre Teilhard de Chardin, in 1904 uit het toch liberale Frankrijk verbannen, omdat zij naar de smaak van de antiklerikale regering van die dagen te veel invloed wilden uitoefenen.

Tegelijk hebben de jezuïeten paradoxaal genoeg van oudsher de reputatie gehoorzaamheid te praktiseren. Hun bijzondere band met de paus (sommige jezuïeten leggen een vierde gelofte af van gehoorzaamheid aan de paus voor de zending) heeft ze in bepaalde perioden in conflict gebracht met andere stromingen binnen de Kerk. Zo heeft een hoogoplopend conflict met apostolisch vicaris Codde van Utrecht in de 17e eeuw geresulteerd in het Schisma van Utrecht en het ontstaan van de Oudkatholieke Kerk.

Missies wereldwijd

Om 'heidenen' te bekeren werd er geëvangeliseerd in verre landen. De 'witte vaders' werden de rijkste landeigenaren in Noord-Afrika. In Mexico hadden ze zilvermijnen en suikerraffinaderijen, in Paraguay thee- en cacaoplantages, tapijtfabrieken en ze hielden er vee, exporteerden 80.000 muilezels per jaar. Bisschop Palafox, de apostolische visitor van paus Innocentius VIII schreef hem in 1647: 'Alle rijkdom van Zuid-Amerika is in handen van de jezuïeten'.

Azië

India

Xavier begon in India. Hij ging als brahmaan verkleed en vermengde brahmaanse riten met christelijke met goedkeuring van paus Gregorius XV. Na zijn dood kwamen de wonderverhalen, zoals de goddelijke gave om vreemde talen te begrijpen. Daarom werd hij in 1622 'gecanoniseerd'. Paus Urbanus VIII geloofde wel in deze wonderen, maar niet in de stellingen van Galileo.

Xavier werd door Robert de Nobile opgevolgd. In 1575 mochten de jezuïeten van Akbar de Grote vestigingen stichten in Lahore, maar Aurangzeb (1666-1707) maakte hier een einde aan.

Japan

In 1579 vestigden de vaders zich in Nagasaki, waar ze 100.000 Japanners zouden hebben bekeerd. Toen Toyotomi Hideyoshi aan de macht kwam en de titel Taikosama aannam, werd de jonge Japanse Kerk gewelddadig vervolgd, zes franciscanen en drie jezuïeten werden gekruisigd, veel bekeerden vermoord en de Orde verbannen. Maar de jezuïeten wisten in het geheim te blijven. In 1614 begon de eerste Shogun, Tokugawa Ieyasu, opnieuw de vervolgingen.

De Nederlanders namen de plaats van de Portugezen over en werden door de regering in de gaten gehouden. Vanaf dat moment was er een groot wantrouwen jegens buitenlanders, zowel geestelijken als leken. In 1638 werd een opstand van christenen in Nagasaki in bloed gesmoord. Voor de jezuïeten kwam het Japanse avontuur hiermee voor lange tijd ten einde.

China

In China konden de jezuïeten werken als wetenschappers, met name in meteorologie. vader Ricci ging naar Peking en was astronoom onder de Chinese wetenschappers. In de Chinese instituten waren astronomie en wiskunde belangrijk. De eerste katholieke kerk ging in Peking in 1599 open. Na Ricci's overlijden werd hij vervangen door de Duitser, vader Johann Adam Schall von Bell (Lam Io Vam), een astronoom. In 1644 werd hij 'president van het wiskundige tribunaal', wat de jaloezie van mandarijnen opwekte. In 1617 verbande de keizer alle buitenlanders. In houten kooien werden de jezuïeten naar het Portugese Macao gebracht. Maar ze werden al gauw teruggeroepen. Er ontstonden 41 residenties, 159 kerken en er kwamen 257.000 gedoopte leden bij. een nieuwe verbanning volgde en vader Schall kreeg de doodstraf, maar na een aardbeving en paleisbrand ging die niet door en hij mocht in leven blijven. Hij stierf twee jaar later in vrede, maar zijn compagnons moesten China verlaten. Keizer Kang-Hi riep hen in 1669 terug. Hij heerste 61 jaar. De Belgische vader Ferdinand Verbiest volgde Schall op. Toen paus Clemens XI vernam dat katholieke riten werden gecombineerd met Chinese en confucianisme werd aanvaard, klapte het missionaire werk van de jezuïeten in China in elkaar. De opvolgers van Kang-Hi verboden het christendom en de laatste vaders werden na hun dood niet vervangen.

Amerika

Noord-Amerika

In Canada werden de Wendat gekerstend, maar hun vijanden de Irokezen vielen de missieposten rond fort Sainte-Marie aan en ontvoerden of vermoordden de inwoners. De Wendat waren na tien jaar praktisch uitgeroeid en in 1649 vertrokken de jezuïeten met ca. 300 bekeerlingen naar veiliger oorden.

Zuid-Amerika

In 1546 nodigden de Portugezen de jezuïeten uit naar Paraguay te komen voor een kolonisatie-experiment. Ze stichten er een staat in het gebied van het Guarani-volk. Toen de grens tussen Spaans en Portugees gebied veranderde moesten de jezuïeten zich uit dit Portugees gebied terugtrekken. Ze gaven de Guarani's wapens zorgden dat het gebied Spaans werd. De Portugezen verjoegen vervolgens in 1757 de jezuïeten uit al hun gebieden.

Verbanningen

De anti-jezuïtische mythe

Thema's

De thema's van de anti-jezuïtische traditie stamden van de oudste critici van de Sociëteit, zoals Antoine Arnauld en Etienne Pasquier uit het 16e eeuwse Frankrijk. Paolo Sarpi schreef werken in de 17e eeuw en inspireerde Bernardo Tanucci, een eminente Napolitaanse politicus uit de 18e eeuw.

Zonde

Voor vroegmoderne Europeanen was de beste metafoor voor de zonde 'gore geilheid'. In het tijdperk van de Reformatie was de 'Hoer van Rome' de allerbelangrijkste verspreider van de zonde. Paapse priesters werden omschreven als seksueel afwijkend en promiscue en jezuïeten leefden zich uit in 'spirituele hoererij' en verleidden jong en oud met 'immorele devotie en doctrines'. Deze mythevorming fascineerde een breed publiek. In 1732 rijmde Jeremy Jingle: 'Die vrome Girard, zo'n echte jezuïet, een geilere pisser zie je hier niet.' The wanton Jesuit, een andere versie over Girard, was verschenen in 1731. Deze 'minderwaardige, pornografische troep' van 'slechte dichters die smerige versjes neerkalken' was gebaseerd op 'waar gebeurde feiten'. Een twintigjarige Cathérine Cadière had Jean-Baptiste Girard als geestelijk leidsman in de arm genomen. In het voorjaar van 1731 heeft voor het parlement van Aix-en-Provence een rechtszaak gediend. Girard zou met zwarte kunst Cathérine hebben behekst voor schandelijke praktijken. Girard beschuldigde op zijn beurt haar van onder meer meineed en hysterie. Uiteindelijk werd Cathérine naar haar moeders huis gestuurd en Jean-Baptiste overgeleverd aan de kerkelijke autoriteiten. Hij stierf twee jaar later.

Farmacologische expertise

Tegelijk verscheen de roman Peregrine Pickle van Tobias Smollett over de 'schijnbaar morele verdorvenheid van de jezuïet', die veel aandacht trok. Het ging er vijanden van de Sociëteit om wereldkundig te maken dat jezuïeten 'onder het mom de mensheid te bezielen met goede principes zich in het geniep te buiten gaan aan verboden geneugten', zowel in de biechtstoel als in de scholen. Als individuele jezuïeten mateloos losbandig konden zijn, was de Sociëteit als geheel 'ook corrupt en gevaarlijk op institutioneel niveau': 'een goedgeorganiseerde politieke campagne om de heerschappij van de wereld over te nemen'. In de 'duistere, absurdistische wereld van de mythe' waren jezuïeten weergaloos in het verlokken van politieke moordenaars. Niet alleen werd er met een mes gestoken, de Sociëteit zou ook beschikken over expertise op het gebied van scheikunde, medische wetenschap en farmacologie. Gui Patin, halverwege de 17e eeuw lid van de medische faculteit van de universiteit van Parijs, noemde jezuïeten, naast 'beulen', 'vlooien' en 'wandluizen', ook 'het ergste soort kwakzalvers dat er bestond'. Edward Squire zou met zijn farmacologische expertise een dodelijk gif hebben aangebracht op het zadel van koningin Elizabeth I, de 'ketterse koningin par excellence'. Een voorbeeld van 'die geslepen jezuïeten die medicijnen studeren en praktiseren als geneesheer' teneinde 'de macht over het leven waarvan ze veelvuldig en kwaadaardig gebruikmaakten, want in geval van nood misbruikten ze hun kennis van giftige kruiden en mineralen als ze veilig en in het geniep van een bedreigende vijand wilden afkomen.'

Politiek

Op de lijst van vermeende slachtoffers van de jezuïeten stonden: Willem van Oranje, Hendrik III, Hendrik IV, Lodewijk XIV, Elizabeth I, Jacobus I, Karel I en Karel II van Engeland en de Amerikaanse presidenten William Henry Harrison, Zachary Taylor, James A. Garfield, William McKinley en Abraham Lincoln. Het leidmotief van alle jezuïtische projecten zou het najagen van politieke macht zijn en soms was het daarbij onvermijdelijk om politici te vermoorden. Jezuïeten zouden aangezet hebben tot opstand en bloedvergieten: de Franse godsdienstoorlogen van 1594, het bloedbad van de Sint-Bartholomeusnacht in 1572, het buskruitverraad van 1605, de Grote Brand van Londen in 1666. De kardinalen Mazarin en Richelieu zouden jezuïtische stromannen zijn. De 'reducties van Paraguay' zouden een jezuïtische machtsbasis in Latijns-Amerika zijn '- een staat in een staat'. de Sociëteit werd met een militair apparaat vergeleken: geleid door generaals, het geesteskind van een oud-militair (Loyola) en een ongekende discipline. De constituties van de Sociëteit eisten immers dat de leden van de orde zich als een 'kadaver' moesten gedragen, 'zonder enige wens tot zelfbeschikking'. Er bestonden controversiële jezuïtische traktaten als die van Robertus Bellarminus, Francisco de Suarez en Juan Mariana. Mariana's De rege et regis institutione (1599, Toledo) was een berucht werk, dat geschreven was in opdracht van Filips II van Spanje, over de aard van de politiek en de burgersamenleving. Het werk werd door het Parijse parlement in 1610 verboden en verbrand. Koning Jacobus I liet op de trappen van St. Paul's Cathedral in Londen de Defensio van Suarez verbranden.

Monita Secreta

Er waren geruchten over de onmetelijke rijkdom van de jezuïeten. Hieronymus Zahorowski, een uit de orde gezette jezuïet, publiceerde zijn roemruchte Monita Secreta in 1633 in Kraków. Daarin stonden in detail de geheime voorschriften, waarmee de jezuïeten de Europese beschaving wilden ondermijnen. De Sociëteit was geen bedelorde en financierde haar evangelisatiecampagne met commerciële activiteiten als 'het bankwezen, de mijnbouw, onroerend goed, belangen in de zijde- en specerijenhandel.'

Tegenstanders

Niet alleen protestanten, maar ook katholieken hielden vast aan het imago van de jezuïeten als 'pauselijke schoothondjes'. De jezuïet Robert Abercrombie schreef in 1596 dat in Schotland het woord 'paap' meer gehaat was dan Turk, Saraceen of jood. Daarom waren behoedzaamheid en voorzichtigheid geoorloofde tactieken voor de jezuïeten in tijden waarin het gevaar van vervolging bestond. En had Paulus zelf geen listen gebruikt om in leven te blijven, verklaarde de jezuïet Edmund Campion tijdens zijn proces in 1581. Volgens de katholiek John Donne waren jezuïeten verantwoordelijk voor het: 'aansteken en aanwakkeren, ontsteken en voeden van jaloeziegevoelens in vorsten, minachting in onderdanen, tweedracht in gezinnen, twist op scholen, muiterij in het leger, vernietigen van nobele geslachten, verzieking van de bloedlijn, bankroet van staten, folteren van lichamen, een angstige verwarring en verbijstering van de geest'. Dominicanen en franciscanen werden als biechtvaders van hooggeplaatsten verdrongen door jezuïeten. Oratorianen zagen de jezuïeten als onderwijskundige rivalen in Frankrijk, kapucijnen en benedictijnen waren ontstemd over evangelische inspanningen in Louisiana of verdeling van de oorlogsbuit uit de Dertigjarige Oorlog. Jezuïeten betaalden geen tienden en andere kerkbelastingen. De Sociëteit hield zich als 'supranationale organisatie' op buiten het bereik van de kerkelijke politiek. Het jansenisme was een katholieke groepering, die van mening was dat de Sociëteit een fundamentele bedreiging vormde en 'zo ontwrichtend werkte, dat alle zegeningen en prestaties behaald door de jezuïeten volstrekt irrelevant werden.' Blaise Pascal schreef met zijn Lettres provinciales een 'subtiel boosaardige' satire, waardoor 'het idee van de corrupte en corrumperende jezuïtische casuïstiek' werd 'verankerd in de populaire verbeelding, en daar is het eigenlijk nooit meer uit verdwenen.'

Thomas Jefferson

In 1816 schreef John Adams aan Thomas Jefferson over de terugkeer van de jezuïeten: 'Ik ben niet verheugd over de recente wederopstanding van de Sociëteit van Jezus.' Adams concludeerde dat als 'er ooit een congregatie de eeuwige verdoemenis verdiend heeft, zowel op aarde als in de hel, het die troep van Loyola wel is.' Jefferson antwoordde: 'Ik ben evenmin als u gelukkig met hun rehabilitatie, omdat het een stap terug betekent van het licht naar het duister'.

Le Juif Errant

De beroemdste versie van de 'Wandelende Jood' was Le Juif Errant van Eugène Sue, die de mythe aanwendde voor een aanval op de jezuïeten. Het verscheen in 1844-1845 als feuilleton in de Franse krant Le Constitutionnel. Jezuïeten zouden het prettig vinden al het individuele uit de mens te slaan en misbruik te maken van 'dat angstaanjagende overwicht dat, in combinatie met despotisme, onderdrukking en intimidatie, alle kracht uit de menselijke ziel perst en haar inert, bevend en doodsbang achterlaat.' Le juif Errant was een spectaculaire bestseller.

Wilde Westen

Volgens Charles Chiniquy zat de Sociëteit achter de uitbraak van de eerste Wereldoorlog en de moord op president Lincoln en dominee Lyman Beecher waarschuwde voor het gevaar als jezuïeten 'goed georganiseerd, stilletjes, systematisch, onbespied en onbelemmerd onder ons zijn' en als missionarissen vrij door de nieuwe gebieden van het Wilde Westen mochten reizen. Thomas Jefferson Morgan, gedelegeerde voor indiaanse zaken, was ongelukkig met het feit dat jezuïeten en nonnen vrij spel hadden in het Westen. De Belgische jezuïet Pieter-Jan de Smet vestigde permanente missieposten bij de Flathead-, Kalispel- en Coeur d'Alenes-indianen en sprak onder vier ogen met opperhoofd Sitting Bull.

G.B. Nicolini

G.B. Nicolini (1792-1861), 'geboren en grootgebracht tussen monniken en jezuïeten', waarschuwde in zijn History of the Jesuits (1889) de Britten voor de jezuïeten, die volgens hem de 'bitterste vijanden van het protestantse geloof' waren. 'Als ze Engeland en koningin Elizabeth haatten in de 16e eeuw, dragen ze Engeland en koningin Victoria niet minder haat toe in de 19e .' Jezuïeten zouden er enkel op uit zijn bekeerlingen te maken en op de meest criminele wijzen samenspannen om protestanten hun burgerrechten en godsdienstvrijheid te ontnemen en hun land te ruïneren. Nicolini noemt hen 'ongunstige vogels, die niet anders kunnen dan met hun giftige adem de zuivere en vrije lucht van Groot-Brittannië infecteren.' De Sociëteit is bij haar oprichting overal tegengewerkt en waar ze werd toegestaan, in verschillende tijden vervolgd en veroordeeld voor weerzinwekkende misdaden. Ze wil voortdurend de gemeenschap domineren, terwijl ze voor het welzijn van die gemeenschap geen enkel persoonlijk gevoel heeft. Zonder scrupules of principes moet voor het doel, de Orde zelf, geld worden binnengehaald, volgens het motto: 'het doel heiligt de middelen'. Nicolini schreef het boek met steun van Vincenzo Gioberti, die de schrijver was van Il Gesuita Moderno (moderne jezuïet, 8 delen, 1845), een rooms-katholieke priester en ex-premier van Karel Albert van Sardinië, de koning van Sardinië Gioberti's overlijden werd in de jezuïtische krant Armonia vergeleken met de dood van Simon Magus of Arius. Onder Romeinen ging volgens Nicolini het gerucht dat hij door jezuïeten was vergiftigd.

Nicolini schreef over het jezuïtische onderwijssysteem van kostscholen, dat het tot gevolg had dat de invloed van de familie er langzaamaan door ten gronde ging en dat de jezuïeten het hart en verstand van de jongeren zo naar hun eigen wens konden vormen. Het zou niet de wens van de jezuïeten zijn de jonge geesten te inspireren met 'die nobele en grootmoedige gevoelens, die grote burgers vormen', maar ze te instrueren in hun eigen eigenaardige leer en ondergeschikt te maken aan hun eigen orde. De ontwikkeling van hun leerlingen was eerder 'briljant dan stevig', had meer een theatraal karakter, dan dat het een serieuze leermethode was, die de 'kracht van de rede en reflectie' ontwikkelde. Vooral in de 'speculatieve wetenschappen' was hun onderwijs het meest onvolkomen. Het werd de leerling geenszins geleerd door 'de oppervlakkige korst van vooroordelen en uiterlijkheden door te dringen, waarop het gros van de mensheid haar meningen baseert en te komen tot de diepere essentie van filosofie; (..) De jezuïeten, zo gevierd als casuïsten, kunnen zich niet laten voorstaan op enige grote filosoof.' Als een leerling groots werd, was dat te danken aan zijn uitbraak uit de 'magische cirkel' en het volgen van 'geen andere meester dan het eigen vindingrijke genie'. De jezuïeten droegen met name bij aan de studie van de klassieken, maar volgens Nicolini kon een jezuïet zonder land, familie, genegenheid of geschiedenis, onmogelijk de 'nobele gevoelens en de inspiratie, die het essentiële deel van de klassieke literatuur uitmaken', aan jonge geesten overdragen. Nicolini citeert Gioberti: 'Zelfs als de leerlingen de helft van Demosthenes of van Cicero kunnen opzeggen, kan de les geen goed gevolg hebben op hun onbedorven geesten, als die niet wordt bijgestaan door de stem, de manieren en de voorbeelden van de vertolker; zodat de ziel en het leven van de leraar de ideale wereld waarin hij de leerling introduceert weerspiegelen.' 'Taalzuiverheid, elegante stijl, correcte uitdrukking, zijn over het algemeen de kenmerken van de geschriften van jezuïeten en hun leerlingen', maar ze zijn 'zonder vinding van doortastende en overvloedige beelden, van gemeende en hartstochtelijke uitdrukkingen en de zorg die ze besteden aan het naar buiten brengen van hun stijl, komt voorgewend en vaak belachelijk over.'

Volgens Nicolini strijden jezuïeten niet voor de Heilige Stoel, maar voor hun zelfverheerlijking; erkennen ze geen religie dan hun eigenbelang; vereren ze geen God dan hun Orde.

Volgens Nicolini schepten de jezuïeten op dat ze het grootste aandeel hadden in het opstellen van decreten en vaststellen van dogma's in het Concilie van Trente. 'Salmeron, Brouet en met name Lainez oefenden grote invloed uit'. Ook zou de Spaanse koning Filips II in de 16e eeuw de vriend en grootste steun zijn van de jezuïeten en zij zorgden ervoor dat Filips ook koning van Portugal werd.

Er zouden volgens Nicolini onder de leden van de Orde vier klassen zijn: novices, scholars, coadjutors en professed. Er zou nog een vijfde, geheime, klasse zijn, 'enkel bekend aan de Generaal en enkele vertrouwde jezuïeten, die misschien meer dan enig andere, bijdraagt aan de gevreesde en mysterieuze macht van de orde. Het bestaat uit leken van alle rangen, van de minister tot de bescheiden schoenenpoetser. Onder de individuen die deze klasse samenstellen worden veel vrouwen gevonden, die, onbekend en onverdacht, in zichzelf gevaarlijker zijn en meer accurate spionnen van de Compagnie. Ze zijn aangesloten bij de Sociëteit, maar niet gebonden door enige eed.'

Jezuïtisch complot

De eerwaarde William Paterson sprak in 1893 in Edinburgh over het 'grote jezuïtische complot van de negentiende eeuw', van 'de samenzwering voor de onderwerping van de natie aan Rome' en 'de verovering van de hele wereld en de herstructurering van de menselijke samenleving' om 'de voet van de paus te plaatsen in de nek van de ter aarde geworpen mensheid.'

Albert Close schreef in 1936 Jezuïtische complotten vanaf Elizabeth tot George V over niet-aflatende roomse infiltratie en aangerichte schade.

Edmond Paris

Wladimir Halka Ledóchowski, S.J., 26e Generaal-overste van de Societas Jesu (1914 tot 1942)

Edmond Paris (1894-1970) schreef in The Secret History of the Jesuits (Engelse uitgave 1975) onder meer over de Eerste en tweede Wereldoorlog, waar de jezuïeten achter de schermen bij betrokken zouden zijn. Zowel Benito Mussolini in Italië, Francisco Franco in Spanje, als Adolf Hitler in Duitsland, zouden stromannen van jezuïeten Generaal Halke von Ledochowski zijn. Na Hitlers dood zou Franco op 3 mei 1945 in de krant hebben laten drukken: 'Adolf Hitler, zoon van de Katholieke Kerk, stierf terwijl hij het Christendom verdedigde'. De jezuïet Don Sturzo zou Mussolini in het zadel geholpen hebben en de jezuïet Pietro Tacchi Venturi Mussolini's biechtvader zijn. Franz von Papen zou de geheime kamerheer zijn geweest van paus Pius XI en monseigneur Pacelli (nuntius in München, de hoofdstad van het katholieke Beieren, dan in Berlijn, later paus Pius XII). Von Papen zou hebben gezegd: 'Het Derde Rijk is de eerste wereldmacht die niet alleen de hoge principes van het pausdom erkent, maar ook in praktijk brengt.' Franz von Papen zou de belangrijkste 'collaborateur' zijn van Halke von Ledochowski. Von Ledochowski zou een federatie van katholieke naties in Centraal- en Oost-Europa hebben willen creëren (Oostenrijk, Slowakije, Bohemen, Polen, Hongarije, Kroatië en Beieren) om het op te nemen tegen communistische Soviet-Unie, lutheraans Pruisen, protestants Groot-Brittannië en republikeins Frankrijk. Zoals Mussolini door de katholieke partij van Don Sturzo kon opkomen, zo kon Hitler aan de macht komen door het katholieke Zentrum van monseigneur Ludwig Kaas.

Op 21 maart 1934 zouden Mussolini en leiders van Spaanse reactionaire partijen, waaronder M. Goicoechea van Renovacion Espanola, een 'Pact van Rome' hebben afgesloten. De Spaanse partijen kregen geld, oorlogsmateriaal, wapens en ammunitie. Al twintig maanden vóór het einde van de Spaanse Burgeroorlog zou het Vaticaan op 3 augustus 1937 Franco's regering hebben erkend.

Franz von Papen in 1933

De annexatie van Ethiopië (Abessinië) door Mussolini werd door kardinaal, aartsbisschop van Milaan en jezuïet, Alfredo Ildefonso Schuster, 'een katholieke kruistocht' genoemd en Mussolini's inval in Albanië zou een annexatie door een katholieke macht zijn.

Hitler en Mussolini zouden ontmoetingen hebben gehad met de jezuïtische kardinaal Enrico Gasparri. De leden van Hitlers regering zou uit katholieken hebben bestaan, Jozef Goebbels zou zijn opgeleid aan een jezuïeten college, een seminarie, en achter Himmler stond een jezuïtische oom Himmler, een hoofdofficier van de SS. De strijd zou zijn gevoerd tegen de protestanten, tsaristisch Rusland, communistische Sovjet-Unie, Russisch-Orthodoxe Kerk, democratie, liberalen en Joden. Een groot katholiek rijk zou de Orde van Jezus voor ogen hebben gehad. In België stonden de jezuïeten Picardi, Arendt, Fourart en Jozef Cardijn achter 'Christus Rex' van collaborateur Leon Degrelle. Jezuïeten Charles Edward Coughlin en Edmund Aloysius Walsh waren werkzaam in de Verenigde Staten. Bernhard Stempfle zou Mein Kampf hebben geschreven en Hitler zette er slechts zijn naam onder. In Slovakije en de Balkan waren Andrej Hlinka, Jozef Tiso ('Katholicisme en Nazisme hebben veel gemeen, ze werken hand in hand om de wereld te hervormen'), Aloysius Stepinac en Friedrich Muckermann jezuïeten, die volgens Edmond Paris een grote rol speelden in de geschiedenis van dat gebied.

In verband met de Constituties van de jezuïeten, haalt Paris professor Katholieke Theologie in München, J. Huber (Les Jesuites, 1875), aan: 'Hier is een bewezen feit: de Constituties herhalen vijfhonderd maal dat men Christus moet zien in de persoon van de Generaal' en 'Militaire gehoorzaamheid is niet hetzelfde als jezuïtische gehoorzaamheid; de laatste is meer uitgebreid want het krijgt grip op de hele mens en is niet tevreden als de andere met een uiterlijke daad, maar vereist de opoffering van de wil en het opzij leggen van het eigen oordeel.'

Bekende jezuïeten

Op 5 november gedenken de jezuïeten al hun heilige medebroeders. Een van de voornaamste jezuïeten was de H. Franciscus Xaverius (1506-1552), Spaans missionaris in Azië, van wie gezegd wordt dat hij meer mensen heeft bekeerd dan Paulus.

Andere bekende jezuïeten zijn (chronologisch gerangschikt):

Geboren in 16e tot en met 19e eeuw

Geboren in 20e eeuw

Generaal-oversten van de Societas Jesu

Opleiding

Plaatsen waar Nederlandse jezuïeten priesterstudenten opleidden waren Mariëndaal (noviciaat) in Velp, het Berchmanianum (filosofie) in Nijmegen, thans in gebruik als academiegebouw van de Radboud Universiteit Nijmegen, en het Canisianum (theologie) in Maastricht, thans in gebruik bij de Universiteit Maastricht.

Het noviciaat voor NSJ'ers van de West-Europese 'assistancy' wordt nu gemeenschappelijk gevolgd in de Engelse stad Birmingham. Het vervolg van de lange opleiding kan plaatsvinden in de hele wereld. Jonge jezuïeten uit de Lage Landen studeerden in Australië, België, Chili, Duitsland, Nederland, Frankrijk, Engeland, Ierland, Italië, Libanon, Spanje en de Verenigde Staten.

Naast de opleiding voor het priesterschap doen de jezuïeten in den regel nog een of meer andere studies. De studie duurt dan niet zelden een jaar of vijftien.

Onderwijs

In totaal zijn er iets minder dan 4000 scholen voor lager en middelbaar onderwijs, verbonden met de jezuïeten. Een kleine 500 zijn klassieke "colleges". Een 3000 richt zich expliciet tot minderbedeelde kinderen. De Sociëteit van Jezus heeft ook 220 instellingen voor hoger onderwijs. In Rome staat het Pauselijk Bijbelinstituut, een instelling van de Heilige Stoel, onder auspiciën van de jezuïeten.

In België

Vlaanderen telt acht jezuïetencolleges:

De acht Vlaamse jezuïetencolleges worden in naam van de provinciaal-overste van de jezuïeten begeleid door de Cebeco (Centraal Beleid van de Colleges), die het ignatiaanse opvoedingsproject in deze colleges bevordert. Cebeco organiseert daarvoor vorming voor personeelsleden en beheerders, een pedagogische begeleidingsdienst, uitwisselingen tussen de colleges en netwerkvorming. Het vertegenwoordigt de jezuïetencolleges in het Katholiek Onderwijs Vlaanderen en de bisdommen.

Door de jezuïeten gestichte Franstalige colleges in België:

Door de jezuïeten gestichte universiteiten en instellingen van hoger onderwijs in België:

In Nederland

Door de jezuïeten gestichte colleges in Nederland, ook bekend onder het acroniem WIMACS:

In de jaren 1980 en 1990 is het bestuur van zeven voormalige Nederlandse jezuïetencolleges overgedragen aan lokale besturen; eerder was al één college afgestoten. In de daarop volgende jaren zijn deze colleges door fusies met andere scholen van hun ignatiaanse wortels losgeraakt, met uitzondering van het Stanislascollege te Delft, dat verbonden bleef met het netwerk van jezuïetenscholen in Europa dat werkt met de ignatiaanse pedagogiek. Het Stanislascollege is nu op basis van de overeenkomst met de Orde der Jezuïeten, een Jezuïetencollege. In 2018 hebben de laatste twee jezuïeten afscheid genomen van het Stanislascollege. Het patershuis wordt sindsdien gebruikt door paters die tijdelijk op het terrein verblijven en de zes scholen van het Stanislascollege in Delft, Rijswijk en Pijnacker-Nootdorp, ondersteunen.

Van 1853 tot 1967 was in Maastricht de theologische faculteit van de Nederlandse provincie gevestigd, een zogenaamd collegium maximum met promotierecht. Het gebouw aan de Tongersestraat, het Canisianum, huisvest thans de faculteit Economie van de Universiteit Maastricht. Behalve het gebouw Canisianum heeft de universiteit ook de uit ruim 200.000 banden bestaande boekencollectie van de jezuïeten overgenomen. Een ander instituut voor hoger onderwijs was het Berchmanianum in Nijmegen, thans een van de bestuurszetels van de Radboud Universiteit.

Literatuur

Zie ook

Externe links

Mediabestanden