In dit artikel gaan we dieper in op Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Brussel, een onderwerp dat de aandacht heeft getrokken van mensen van over de hele wereld. Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Brussel is al jaren onderwerp van belangstelling en onderzoek, en de impact ervan is zichtbaar op een groot aantal terreinen, van wetenschap en technologie tot cultuur en kunst. Terwijl we ons onderdompelen in de wereld van Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Brussel, zullen we nieuwe ideeën, opwindende ontdekkingen en fascinerende perspectieven tegenkomen die ons zeker een dieper begrip en waardering voor dit onderwerp zullen geven. Ga met ons mee op deze fascinerende verkenning van Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Brussel en laten we samen alles ontdekken wat het ons te bieden heeft.
De Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Brussel (Frans: Académie Royale des Beaux-Arts) is een Franstalige kunsthogeschool in Brussel.
Vanaf 1711 werden er toegepaste en beeldende kunsten onderwezen in het stadhuis van Brussel. De dekens van de schilders, beeldhouwers, tapissiers en andere kunstgilden kregen van het stadsbestuur de beschikking over enkele vertrekken en maakten er gebruik van om er tekenonderricht te geven.
In 1737 kreeg de academie haar eerste reglement. De stad nam enkele kosten op zich, waaronder deze voor de modellen. Enkele decennia later brak er onenigheid uit. De lessen verhuisden naar herberg 't Gulden Hoofd en werden zelfs enige tijd opgeschort. Het was de Brugse schilder Bernard Verschoot die de academie met harde hand terug op de sporen zette. Hertog Karel van Lotharingen stelde de school onder zijn hoge bescherming (1762).
De school werd heropgericht als Académie de Peinture, Sculpture et Architecture, gefinancierd door openbare inschrijving (1768). Inspiratie vond men in het Franse model. De architectuurafdeling stond onder leiding van Barnabé Guimard.
Tijdens de revolutionaire periode kreeg de school het moeilijk. Ze werd zelfs even gesloten, maar heropende in 1800.
Met de Belgische onafhankelijkheid kwam er een nieuwe directeur, François-Joseph Navez, die gestalte moest geven aan de hervonden ambities. Zijn hervorming van het programma (1835-36) werd bekroond met de toekenning van het predicaat koninklijke.
In 1876 betrok de academie het voormalige bogaardenklooster in de Zuidstraat. Architect Pierre-Victor Jamaer integreerde diverse gebouwen achter zijn eclectische façade. Er kwam een avant-garde op die zich afzette tegen de academie, maar dit was ook een pose en verhinderde niet dat veel van deze kunstenaars er hun vaardigheid scherpten.[1]
In deze periode bestond er felle concurrentie tussen de academie en een andere kunstschool uit de hoofdstad, Sint-Lucas. Onder Charles Van der Stappen kregen ook literatuur en fotografie er hun plaats. Onder impuls van burgemeester Karel Buls kwam er in 1886 een École des Arts décoratifs met Jean Baes aan het hoofd. Dit was een poort langs waar de invloed van de Arts & Crafts zich in België deed gelden.
In 1927 werd Victor Horta directeur. Hij stelde een systeem van ateliers in en versterkte de architectuuropleiding. Deze zou pas in 1977 zelfstandigheid verwerven met de creatie van het Institut supérieur d'Architecture Victor Horta.
In de jaren 2000 wordt de Academie een universitaire kunstopleiding. Dit wordt gereflecteerd in de nieuwe benaming Académie royale des Beaux-Arts de la ville de Bruxelles - École Supérieure des Arts (ARBA-ESA).
Het huidige academiegebouw bevat de voornaamste restanten van het rijke kloosterverleden in Brussel, dat voor de rest verzwonden is in de revolutiejaren rond 1800. Vanop de Zuidstraat is het voormalige kerkkoor van de bogaarden te zien. Belangrijker is de vierkante kloostergang erachter, met bakstenen kruisgewelven. Ernaast ligt een tweede, groter binnenplein waarvan de zuidelijke tuingevel ook nog een overblijfsel is van het klooster.
De academie werd geleid door directeurs en vanaf 1895 door rectoren met een driejarig mandaat:
|
|