In dit artikel zullen we de fascinerende wereld van Abdij Ter Doest verkennen, waarbij we verschillende aspecten behandelen die verband houden met deze persoon/onderwerp/datum. Van zijn impact op de samenleving tot zijn relevantie in de populaire cultuur, via zijn meest opmerkelijke prestaties en de uitdagingen waarmee hij gedurende zijn carrière te maken heeft gehad. Daarnaast zullen we de invloed ervan analyseren op specifieke gebieden zoals onder meer technologie, politiek, kunst en wetenschap. Met dit artikel proberen we een alomvattende en verrijkende visie op Abdij Ter Doest te bieden, waarbij we de lezer uitnodigen om na te denken en hun kennis over dit opwindende onderwerp te verdiepen.
Deel van de serie over kloosters en het christelijke monastieke leven | ||
---|---|---|
![]() | ||
Ter Doest is een voormalige abdij gelegen in Lissewege, deelgemeente van Brugge. De abdij speelde een belangrijke rol bij het inpolderen van gebieden in Vlaanderen (zie Saeftinghe), Zeeland en Holland en in de wolhandel met de Vlaamse steden.
Lambert, de Heer van Lissewege die op het Upperhof woonde, gaf in 1106 een domein met kapel aan de benedictijnen die er een abdij stichtten. In 1175 werd ze overgenomen door cisterciënzers, afkomstig van de in Koksijde gelegen abdij Onze-Lieve-Vrouw Ten Duinen, en in 1624 met Onze-Lieve-Vrouw Ten Duinen verenigd.
De tiendschuur of kloosterschuur stamt uit het einde van de veertiende eeuw en is het enige nog resterend abdijgebouw. Ze is 50,50 m lang, 23,75 m breed en de puntgevel is 30,75 m hoog; de hoogte van de zijmuren is 9,25 m. Twee rijen van elk 10 eiken pijlers dragen al meer dan zes eeuwen het unieke eiken dakgebinte. Tot voor 1711 was de schuur met stro bedekt, nu bestaat het dak uit 38.000 Boomse dakpannen.
Dendrochronologisch onderzoek heeft aangetoond dat het hout van het gebint tussen 1370 en 1385 gekapt is. De schuur is kennelijk eerder afgebrand; het muurwerk is vermoedelijk een eeuw ouder.[1]
Willem van Saeftinghe, lekenbroeder van de abdij, streed tijdens de Guldensporenslag in 1302 mee in het kamp van de Vlamingen. Hij zou de Franse aanvoerder, Robert II van Artesië, van zijn paard hebben geslagen en gedood.