In de wereld van vandaag speelt Hendrik Raspe IV een cruciale rol in onze samenleving. Van zijn impact op de economie tot zijn invloed op de populaire cultuur, Hendrik Raspe IV is het onderwerp geweest van voortdurend debat en analyse. In dit artikel zullen we de verschillende facetten van Hendrik Raspe IV en de relevantie ervan in ons dagelijks leven onderzoeken. Vanaf de oorsprong tot de huidige evolutie zullen we onderzoeken hoe Hendrik Raspe IV de wereld die we kennen heeft gevormd. Daarnaast zullen we nadenken over de toekomstige implicaties ervan en hoe dit onze samenleving de komende decennia kan blijven transformeren.
Hendrik Raspe IV | ||
---|---|---|
1204-1247 | ||
![]() | ||
Zegel van Hendrik Raspe IV.
| ||
Landgraaf van Thüringen | ||
Periode | 1241-1247 | |
Voorganger | Herman II | |
Opvolger | Hendrik III van Meißen | |
Rooms-Duits tegenkoning | ||
Periode | 1246-1247 | |
Voorganger | Frederik II en Koenraad IV | |
Opvolger | Willem II van Holland | |
Vader | Herman I van Thüringen | |
Moeder | Sophia van Wittelsbach |
Hendrik Raspe (1204 - Wartburg (kasteel), 16 februari 1247) was als Hendrik Raspe IV vanaf 1227 landgraaf van Thüringen en vanaf 1246/1247 tegenkoning van keizer Frederik II en diens zoon Koenraad IV. Raspe was de laatste landgraaf en enige koning uit het Huis van de Thuringische Ludovingen. Tot ver in de 20e eeuw werd hij beschouwd als "koning van de clerici" (dit is, een koning die zijn macht heeft te danken aan geestelijken). Pas in het recentere historische onderzoek is er nieuw licht geworpen op zijn persoon en regering.
Hendrik Raspe werd in 1204 als derde zoon van landgraaf Herman I van Thüringen en diens tweede vrouw Sophia, dochter van hertog Otto I van Beieren, geboren.
In 1227 volgde Hendrik zijn broer Lodewijk IV, die in datzelfde jaar onderweg naar het Heilige Land was gestorven, als regent van het landgraafschap Thüringen op;[1] zijn jongste broer Koenraad Raspe bestuurde vanaf 1231 de Hessische landsdelen.
Heinrich regeerde aanvankelijk in de plaats van de minderjarige zoon van Lodewijk en Elisabeth van Thüringen, Herman II, die in 1227 slechts vijf jaar oud was en in 1241 op negentienjarige leeftijd plots overleed. Enkele latere historici zochten Hendrik als schuldige of medeschuldige aan te duiden voor de vergiftiging van zijn neef. Hier zijn echter in contemporaine en semi-contemporaine bronnen geen aanwijzingen voor te vinden. Met het oog op het feit dat Herman zelf vanaf 1234 oorkondes uitvaardigde en aldus feitelijk als landgraaf heerste, en daar geen conflicten tussen oom en neef zijn overgeleverd, ontbeert deze verdenking elke vorm van grond.
In 1241 nam Hendrik deel aan de strijd tegen de Europa binnengevallen zijnde Mongolen, maar nam niet aan een van de grootste veldslagen tegen de Mongolen deel.
De verhouding tussen hem en Elisabeth, de jonge weduwe van zijn broer en latere heilige, was klaarblijkelijk gespannen. Latere legenden schrijven aan Hendrik de verdrijving van Elisabeth uit de Wartburg toe; waarschijnlijker is echter, dat Elisabeth de zetel van het landgraafschap uit zichzelf verliet, daar ze daar geen leven in de imitatio Christi kon leiden, zoals ze had in een gelofte had gezegd te zullen doen.
Nadat Elisabeth in november 1231 in Marburg was gestorven, lieten Hendrik en zijn broer Koenraad door grootschalige schenkingen de Duitse Orde zich in Marburg vestigen. In de zomer van 1234 namen de ridders van de Duitse Orde bij de intrede van Koenraad Raspe in de Orde ook het door Elisabeth gestichte Sint-Franciscus-hospitium over. De door Koenraad voortgezette inspanningen voor de heiligverklaring van Elisabeth bij Paus Gregorius IX vonden zonder twijfel niet tegen Hendriks wil plaats. Bij de verheffing van het gebeente van Elisabeth op 1 mei 1236 was naast Hendrik ook de Staufenkeizer Frederik II aanwezig.
Nadat de toenmalige ambtshouder, de aartsbisschop van Mainz, Siegfried III von Eppstein, verrassend naar het anti-Staufenkamp was overgelopen, werd Hendrik in 1242 samen met Wenceslaus I van Bohemen door Frederik II tot Reichsgubernator voor diens minderjarige zoon Koenraad IV aangesteld. Zo zou een dreigende oorlog tussen de rivaliserende Duitse vorsten worden verhinderd.
Na de afzetting van Frederik II in 1245 door Paus Innocentius IV wisselde Hendrik Raspe van kant en werd op aandringen van de paus en met de steun van de aartsbisschoppen van Mainz en Keulen, Siegfried III en Koenraad I van Hochstaden, op 22 mei 1246 door een minderheid van de Duitse vorsten in Veitshöchheim bij Würzburg tot koning verkozen. Wegens deze verkiezingshulp en zijn goede verhoudingen met Rome, hield hij er toen reeds de bijnaam rex clericorum ("koning van de clerici") aan over.
Zijn koningschap bleef omstreden, want Koenraad IV weigerde het om aan zijn aanspraak op de troon te verzaken. In de slag aan de Nidda (ook slag bij Frankfurt genoemd) op 5 augustus 1246 versloeg Hendrik zijn vroegere beschermeling, terwijl de graven Hartman II van Grüningen en Ulrich I van Württemberg voor het begin van de slag met rond de 2.000 man van hun volgelingen naar Hendriks kant overliepen.[2] Hendrik dwong twee hofdagen in Frankfurt en Neurenberg af, maar zag zich geconfronteerd met de toenemende weerstand tegen zijn koningschap gedwongen, tegen het Staufische Zwaben te velde te trekken. In de winter van 1247 liet hij Ulm en Reutlingen belegeren. Toen hij bij een schermutseling werd gekwetst, gaf hij zijn krijgsplannen verrassend genoeg op en trok zich op de Wartburg terug, waar hij op 16 februari 1247 stierf.
Hij werd naast zijn ouders in het Catharinaklooster bij Eisenach begraven, zijn hart werd anderzijds in de in 1235 door hem ter ere van de Heilige Elisabeth gestichte Predikerskerk van de Dominicanen bijgezet.
Daar ook Hendriks derde huwelijk zonder mannelijke nakomelingen bleef, wist hij bij keizer Frederik de eventualiteitsbelening aan zijn Wettinische neef Hendrik, zoon van zijn halfzus Jutta van Thüringen en markgraaf Diederik van Meißen, met het landgraafschap Thüringen te bewerkstelligen.
Met Hendrik Raspe stierven de Ludowingers in mannelijke lijn uit. In de daarop uitbrekende successieoorlog slaagde Hendriks nicht Sofia van Brabant, dochter van Lodewijk en Elizabeth en echtgenote van hertog Hendrik II van Brabant, erin de Hessische bezittingen van de Ludowingers voor haar zoon Hendrik te winnen, terwijl het landgraafschap Thüringen naar Hendriks neef Hendrik III van Meißen en daarmee naar de Wettiners ging.
Voorouders van Hendrik Raspe IV (1204-1247) | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Overgrootouders | Lodewijk I van Thüringen (-1140) ∞ Hedwig van Gudensberg (-) |
Frederik II van Zwaben (1090-1147) ∞ Agnes van Saarbrücken (-) |
Otto IV van Wittelsbach (1090-1156) ∞ Heilika van Pettendorf (ca.1100-1170) |
Lodewijk I van Loon (1107-1171) ∞ Agnes van Metz (1114-1175) | ||||||
Grootouders | Lodewijk II van Thüringen (1128-1177) ∞ Judith van Hohenstaufen (ca.1100-1170) |
Otto I van Beieren (1117-1183) ∞ Agnes van Loon (1150-1191) | ||||||||
Ouders | Herman I van Thüringen (1155-1217) ∞ Sophia van Beieren (ca. 1170-1238) |